JURIDISCHE HANDREIKING BES

U kunt het document hieronder bekijken of hier downloaden.

INLEIDING

De gevolgen van huiselijk geweld en kindermishandeling zijn voor slachtoffers vaak ernstig: lichamelijk letsel en vaak ook langdurige psychische schade. Professionals kunnen een belangrijke rol spelen in het signaleren en stoppen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Om goed te kunnen handelen hebben deze professionals duidelijke juridische regels nodig zodat zij weten wat wel en niet van hen verwacht wordt en hoe zij zorgvuldig te werk kunnen gaan. Daarom is er nieuwe regelgeving voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba ontwikkeld voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling1. Er geldt nu bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling een meldrecht voor professionals. Daarnaast zijn bepaalde organisaties verplicht een beschermingscode vast te stellen. Deze beschermingscode bevat de stappen die professionals dienen te zetten als zij huiselijk geweld of kindermishandeling signaleren. Ook zijn de taken en bevoegdheden van het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling vastgelegd en hebben de openbare lichamen van de eilanden de plicht om opvang te organiseren voor slachtoffers van huiselijk geweld.

Deze handreiking beschrijft wat de nieuwe juridische regels voor professionals in de praktijk betekenen. Duidelijkheid over de nieuwe juridische regels, die vanaf 1 januari 2025 gelden, is belangrijk want onzekerheid over wat juridisch kan en mag, kan ertoe leiden dat er bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling soms niet, niet juist of te laat wordt gehandeld. Daarom gaat deze handreiking in op onderwerpen als privacy en beroepsgeheim, meldrecht, verplichte beschermingscode, aangifte bij de politie en zorgvuldig vastleggen en delen van informatie.

De handreiking richt zich op alle professionals die op de BES werkzaam zijn en betrokken zijn bij, of geconfronteerd kunnen worden met huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals: maatschappelijk werkers, jeugdzorgprofessionals, docenten, leidsters van de kinderopvang, leerplichtambtenaren, medewerkers van de vrouwenopvang, verpleegkundigen, verloskundigen, artsen, apothekers, hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg, politiefunctionarissen en medewerkers van penitentiaire inrichtingen en van de reclassering.

De handreiking bestaat uit twee delen: een algemeen deel dat geldt voor alle professionals die betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling en een bijzonder deel waarin informatie wordt gegeven specifiek gericht op de verschillende beroepsgroepen.

1 Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

INHOUD

Begrippenlijst

AMHK
Het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Professional
Ieder die in verband met zijn werk te maken heeft met (de aanpak van) huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals jeugdzorgprofessionals, hulpverleners, hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg, in de gehandicaptenzorg en de thuiszorg, maatschappelijk werkers, medewerkers van de vrouwenopvang, artsen, verpleegkundigen, apothekers, leerplichtambtenaren, docenten, leidsters van de kinderopvang, medewerkers van penitentiaire inrichtingen en van de reclassering.

Cliënt
Iedere persoon met wie een professional in verband met de aanpak van huiselijk geweld of kindermishandeling te maken heeft zoals: een leerling, een student, een
patiënt of een cliënt. Een cliënt kan een slachtoffer zijn, een pleger of een getuige.

Huiselijke kring
De partner, de voormalige partner, familieleden, huisgenoten en andere personen die (niet vanwege hun functie of beroep) regelmatig de woning bezoeken.

Hulpverlener
De professional die een cliënt hulp, zorg, behandeling of een andere vorm van ondersteuning of opvang biedt.

Kindcheck

Gestandaardiseerde controle door een professional of zijn cliënt verantwoordelijk is voor de verzorging en opvoeding van een minderjarige met het oog op de veiligheid van de minderjarige.

Pleger
Degene die de kindermishandeling of het huiselijk geweld heeft gepleegd, dan wel degene van wie op redelijke gronden wordt vermoed dat hij de kindermishandeling of het huiselijk geweld heeft gepleegd.

Dit hoofdstuk beschrijft wat wordt verstaan onder de termen huiselijk geweld en kindermishandeling.1 De begrippen worden beschreven en aan de hand van voorbeelden wordt uitgelegd wat er wel en niet onder valt. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de relatie tussen het strafrecht en huiselijk geweld/kindermishandeling.

1.1 Huiselijk geweld

Omschrijving
Onder huiselijk geweld valt iedere vorm van lichamelijk, geestelijk, of seksueel geweld, of bedreiging daarmee, door iemand uit de huiselijke kring. Tot de huiselijke kring behoren de partner, de voormalige partner, familieleden, huisgenoten en andere personen die (niet vanwege hun functie of beroep) regelmatig de woning bezoeken. Kenmerkend voor huiselijk geweld is dat er een bepaalde afhankelijkheidsrelatie is (geweest) tussen slachtoffer en pleger, ongeacht wáár het geweld plaatsvindt. NB – Onder huiselijk geweld valt ook economisch geweld. Economisch geweld wil zeggen dat een slachtoffer door de afhankelijke positie t.o.v. de pleger wordt gedwongen om spaargeld of inkomen af te geven of om geen betaald werk (meer) te doen.

Voorbeelden van huiselijk geweld
Een man komt zijn ex-partner met haar nieuwe vriend tegen op straat en slaat haar
Dit is een vorm van huiselijk geweld want het geweld wordt gepleegd door een expartner. Huiselijk geweld hoeft niet per definitie in een woning plaats te vinden, het gaat er (in dit voorbeeld) om dat de pleger de ex-partner is van het slachtoffer.

Een 15-jarige dochter bijt haar vader die elders woont en op bezoek komt in zijn arm
Dit is een vorm van huiselijk geweld omdat het geweld wordt gepleegd door een familielid. Het is niet van belang dat de vader elders woont. NB: Ook minderjarigen kunnen pleger zijn van huiselijk geweld en kindermishandeling.

1 De definities van huiselijk geweld en kindermishandeling worden internationaal gehanteerd en zijn ook opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES

Een zoon doet iedere week boodschappen voor zijn bejaarde moeder.
Zonder dat de moeder dit weet betaalt de zoon ook zijn eigen boodschappen met zijn moeders geld.
Dit is een vorm van ouderenmishandeling, namelijk financiële uitbuiting door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer.

Een echtgenoot bedreigt zijn vrouw
Een echtgenoot dreigt zijn vrouw dat hij haar in elkaar zal trappen als hij ziet dat ze weer met de buurman staat te praten.
Ook dreigen met geweld door iemand uit de huiselijke kring, zoals een partner of een echtgenoot, is een vorm van huiselijk geweld.

Een vrouw eist het inkomen van haar vriend op
Een vrouw dwingt haar vriend om het geld dat hij met schoonmaakwerk verdient aan haar af te geven. De man heeft een verblijfsvergunning die is gekoppeld aan de relatie met zijn vriendin.
Ook economisch geweld is een vorm van huiselijk geweld. Bij deze vorm van geweld maakt de pleger misbruik van de afhankelijke positie van het slachtoffer door bijvoorbeeld te dwingen om spaargeld of inkomen af te geven, of door te verbieden om betaald werk te doen.

Een man dwingt zijn partner tot seks
Dwingen tot seks, ook door de partner of de echtgenoot, is een vorm van huiselijk geweld.

Huiselijk geweld en strafrecht
Huiselijk geweld is vaak strafbaar. Zo kan het bijvoorbeeld gaan om mishandeling, verkrachting en vrijheidsberoving. Ook het dreigen met geweld is onder bepaalde voorwaarden strafbaar2. Soms zal huiselijk geweld strafrechtelijk moeilijk te bewijzen zijn en in bepaalde gevallen, zoals bij vernederen en controleren, is het denkbaar dat er geen sprake is van een strafbaar feit. 2 Art. 297 Wetboek van Strafrecht BES stelt het dreigen met geweld strafbaar als door de dreiging het slachtoffer wordt gedwongen om iets te doen, te dulden of na te laten.

Van belang is dat professionals zich realiseren dat ook bij vormen van huiselijk geweld die strafrechtelijk moeilijk zijn te bewijzen of die niet strafbaar zijn, er (ernstige) schade kan ontstaan bij slachtoffers. Daarom moeten ook deze vormen van huiselijk geweld worden gesignaleerd en aangepakt opdat het geweld stopt en slachtoffers worden beschermd.

Conclusie huiselijk geweld

  • Huiselijk geweld hoeft niet thuis plaats te vinden. De term huiselijk geweld verwijst naar de relatie tussen pleger en slachtoffer, niet naar de plaats waar het geweld plaatsvindt.
  • Dreigen met fysiek, psychisch of seksueel geweld valt onder huiselijk geweld.
  • Economisch geweld, waarbij het slachtoffer door zijn afhankelijkheid van de pleger, gedwongen wordt zijn geld af te geven of om geen betaald werk (meer) te doen, is een vorm van huiselijk geweld.

2 Art. 297 Wetboek van Strafrecht BES stelt het dreigen met geweld strafbaar als door de dreiging het slachtoffer wordt gedwongen om iets te doen, te dulden of na te laten.

1.2 Kindermishandeling

Omschrijving
De wettelijke omschrijving van kindermishandeling bestaat uit een lange zin: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard; die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat; actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige; in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Gelet op deze definitie is voor kindermishandeling van belang dat er lichamelijk of geestelijk letsel ontstaat, of dreigt te ontstaan, bij een minderjarige door fysiek, psychisch of seksueel geweld dat wordt gepleegd door een ouder of een ander van wie het kind afhankelijk is.
NB: Onder kindermishandeling valt ook het als minderjarige getuige zijn van huiselijk geweld.

Voorbeelden kindermishandeling

Schreeuwen en vernederen
Ouders schreeuwen voortdurend tegen hun kind dat het dom is en lelijk. Ook al plegen de ouders geen lichamelijk geweld, voortdurend schreeuwen en vernederen is ook een vorm van kindermishandeling omdat ook dit het kind psychisch ernstig beschadigt.

Verwaarlozing kinderen
Door een alcoholverslaving geeft een moeder haar jonge kinderen al maanden niet voldoende te eten, wast ze haar kinderen nauwelijks en brengt ze hen niet op tijd naar school. Al gebruikt de moeder geen lichamelijk geweld, ze verwaarloost haar kinderen door niet goed voor hen te zorgen. Ook verwaarlozing is een vorm van kindermishandeling.

Een 16-jarige jongen misbruikt zijn zusje van 13
Dit seksuele geweld is een vorm van kindermishandeling, ook al is de pleger zelf nog minderjarig.

Ruzie en af en toe een klap als de kinderen naar bed zijn
Terwijl de kinderen naar bed zijn, maken de moeder en haar vriend vaak ruzie; ze schreeuwen en schelden tegen elkaar en er valt soms ook een klap.
Als kinderen getuige zijn van huiselijk geweld tussen volwassenen is dat een vorm van kindermishandeling, ook als de kinderen al op bed liggen en verondersteld worden niets te horen of te merken.

Corrigerende tik
Een driejarige peuter heeft al enige tijd de gewoonte om heel hard te gillen en op de grond te gaan liggen als hij zijn zin niet krijgt. Om het kind duidelijk te maken dat ze dit gedrag absoluut niet willen, geven zijn ouders hem nu telkens een corrigerende tik zo gauw hij weer begint te schreeuwen.
Dit is een vorm van kindermishandeling die expliciet verboden wordt in het Burgerlijk Wetboek BES dat bepaalt dat ouders in de opvoeding en verzorging geen fysiek of geestelijk geweld mogen toepassen3.

Kindermishandeling en strafrecht
Als de kindermishandeling strafbaar is, bijvoorbeeld als er fysiek of seksueel geweld tegen kinderen is gebruikt, kunnen politie en justitie strafrechtelijk optreden4. In dat kader zal het soms mogelijk zijn om de pleger, bijvoorbeeld de (groot)ouder, niet alleen te straffen maar ook hulp te bieden in het gedwongen kader van het strafrecht. Maar alleen strafrechtelijk optreden is meestal onvoldoende. Er is ook inzet
nodig van andere instanties om het kind te beschermen en het gezin te ondersteunen, zoals vrijwillige jeugdzorg of zo nodig gedwongen jeugdzorg in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel.

3 Art. 1:247 BW BES.
4 Zie art. 313-319 Wetboek van Strafrecht BES.

Strafzaken in verband met kindermishandeling zijn soms moeilijk strafrechtelijk te bewijzen. Bijvoorbeeld omdat onduidelijk is of de vader, de opa of de grote broer de dader is. Ook komt het voor dat gezinsleden niet willen getuigen en er verder niemand bij het geweld aanwezig is geweest. Ook dan is strafrechtelijk optreden lastig. En er zijn ook vormen van kindermishandeling die geen strafbaar feit zijn. Ouders die, bijvoorbeeld door een psychische stoornis of een verstandelijke beperking, hun best doen maar hun kind toch niet voldoende zorg bieden, plegen doorgaans geen strafbaar feit. Maar er kan dan wel sprake zijn van kindermishandeling in de vorm van verwaarlozing.

Van belang is dat professionals zich realiseren dat ook bij vormen van kindermishandeling die strafrechtelijk moeilijk zijn te bewijzen of die niet strafbaar zijn, er (ernstige) schade kan ontstaan bij kinderen. Daarom is het noodzakelijk dat ook deze vormen worden gesignaleerd zodat ouders en kinderen hulp krijgen en kinderen worden beschermd.

Conclusie huiselijk geweld

  • Kindermishandeling is niet alleen fysiek en seksueel geweld; ook schreeuwen, vernederen en verwaarlozen zijn vormen van kindermishandeling
  • Ook als ouders het goed bedoelen maar hun kinderen onbedoeld ernstig beschadigen, kan er sprake zijn van kindermishandeling
  • Als een kind getuige is van huiselijk geweld is dat een vorm van kindermishandeling
  • Ook een ‘pedagogische tik’ is een vorm van kindermishandeling

Bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling zal het vaak nodig zijn om informatie over cliënten met anderen te delen. Bijvoorbeeld om de signalen van verschillende professionals bij elkaar te leggen of om een gezamenlijke aanpak af te spreken en uit te voeren.

Veel professionals en instanties hebben toestemming nodig van hun cliënt om informatie over hem met anderen te delen5. Dit geldt in ieder geval voor hulpverleners, zoals maatschappelijk werkers, jeugdzorgprofessionals, verloskundigen, verpleegkundigen, artsen, medewerkers in de vrouwenopvang, de verslavingszorg en in de geestelijke gezondheidszorg.

Bij hulpverleners wordt het toestemmingsvereiste het beroepsgeheim genoemd. Bij andere beroepsgroepen en instellingen, zoals de school en de reclassering, spreekt men meestal van toestemmingsvereiste.

Dit hoofdstuk beschrijft voor alle gevallen waarin een professional toestemming nodig heeft van zijn cliënt of van zijn ouders, hoe toestemming moet worden gevraagd en welke eisen de wetgeving stelt aan het vragen van toestemming.

Het toestemmingsvereiste is niet absoluut. Voor alle professionals die toestemming nodig hebben om informatie te delen, speelt regelmatig de vraag wat ze moeten doen als ze geen toestemming krijgen. Bij (signalen van) huiselijk geweld en kindermishandeling hebben professionals een meldrecht dat het mogelijk maakt om ook zonder toestemming informatie te delen met het adviesen meldpunt HGKM. Zie voor dit meldrecht hoofdstuk 3.

5 Zie voor de specifieke wettelijke regels voor het toestemmingsvereiste per beroepsgroep deel 2.

2.1 Belang van toestemming

De bedoeling van het beroepsgeheim of het toestemmingsvereiste is om de drempel tot hulp, opvang, begeleiding en ondersteuning zo laag mogelijk te maken. Als cliënten er op kunnen vertrouwen dat een professional zorgvuldig om gaat met wat hij van hen weet, zullen zij eerder bereid zijn om hulp te vragen. En cliënten zullen ook gemakkelijker vrijuit met een professional spreken. Door het toestemmingsvereiste houden cliënten enigszins de regie. Zij bepalen of wat zij aan de professional vertellen met anderen mag worden gedeeld. Zouden cliënten merken dat wat de professional van hen weet, achter hun rug om wordt doorverteld aan andere instanties, dan zal dit het vertrouwen van cliënten schaden. Het risico dat cliënten dan afhaken of een volgende keer niet meer komen, wordt dan groter.

2.2 Toestemming vragen

Van belang bij het vragen van toestemming is dat de cliënt weet waarvoor hij toestemming geeft. De professional moet hem eerst uitleggen waarom en met wie hij informatie wil delen en wat er zal worden besproken, voordat hij de cliënt om toestemming vraagt. We noemen dit gericht toestemming vragen (informed consent).

Schriftelijk of mondeling
Volgens de wet6 is een mondeling gegeven toestemming net zo geldig als een schriftelijk gegeven toestemming. Wel is het bij een mondelinge of telefonische toestemming van belang dat deze wordt vastgelegd in het dossier of het registratiesysteem zodat duidelijk is wie, wanneer, waarvoor toestemming heeft gegeven.

Als een mondeling of telefonisch gegeven toestemming is aangetekend in het dossier wordt deze aantekening, ook door klachtencommissies en tuchtrechters, gezien als het bewijs dat er toestemming is gegeven, ook als de cliënt later zou zeggen dat dit niet is gebeurd.

Sommige instellingen scherpen in hun protocollen en reglementen de toestemmingseis aan door voor te schrijven dat de cliënt zijn toestemming moet geven door middel van een handtekening op een toestemmingsformulier. Vanzelfsprekend moeten de medewerkers binnen de instelling, waar een dergelijk voorschrift geldt, zich hieraan houden.

Toch is het goed om te weten dat de toestemming ook geldig is als een cliënt mondeling toestemming geeft, maar geen handtekening wil of kan zetten. In dat geval maakt de professional een aantekening in het dossier waarin hij ook vastlegt waarom hij in dit bijzondere geval is afgeweken van het interne voorschrift van schriftelijke toestemming.

Algemene toestemmingsverklaring is ongeldig
Instellingen werken soms met een algemene toestemmingsverklaring waarin aan de cliënt toestemming wordt gevraagd voor iedere toekomstige vorm van informatie delen die nodig is. Zo wordt bijvoorbeeld in de intake aan een cliënt gevraagd om een formulier te tekenen waarmee hij instemt met het delen van informatie met andere hulpverleners, als dat voor goede hulp nodig is. Of een school laat ouders tekenen dat ze akkoord gaan met overleg tussen school en hulpverlening, als dat in het belang is van de leerling.

6 zie o.a. art. 8 Wet bescherming persoonsgegevens BES en art. 7:465 BW BES.

Deze verklaringen zijn, ook als er een handtekening onder staat, ongeldig omdat ze veel te algemeen zijn. De toestemming moet namelijk gericht worden gevraagd en gegeven7. Dit wil zeggen dat de cliënt eerst wordt verteld waarom het delen van informatie nodig is, wie de informatie krijgt of met wie zal worden overlegd en om welke informatie het gaat. Pas daarna mag toestemming worden gevraagd. Een algemene toestemmingsverklaring voldoet niet aan de eis van gerichtheid, vandaar dat klachtencommissies en tuchtcolleges deze toestemmingsverklaringen niet geldig achten en niet als ‘toestemming’ zien.

2.3 Leeftijdsgrenzen bij het vragen van toestemming voor het delen van informatie

Hulpverlening
Voor hulpverleners, zoals artsen en andere zorgverleners, maatschappelijk werkers, jeugdzorgprofessionals, verloskundigen, psychologen en pedagogen geldt de leeftijdsgrens van twaalf jaar. Is de cliënt nog geen twaalf jaar, dan moeten zij voor het delen van informatie toestemming vragen aan de wettelijk vertegenwoordigers. Vanaf twaalf jaar beslist de cliënt zelf over het delen van zijn informatie8.

Andere sectoren: onderwijs, leerplicht, reclassering, gevangeniswezen
Voor professionals in andere sectoren, zoals onderwijs, kinderopvang, leerplicht, vrouwenopvang, reclassering en penitentiaire inrichtingen, geldt – voor zover er toestemming nodig is voor het delen van informatie – de leeftijdsgrens van 16 jaar9. Bij cliënten tot 16 jaar moet toestemming worden gevraagd en gegeven door de wettelijk vertegenwoordigers, cliënten vanaf 16 jaar beslissen zelf.

Wettelijk vertegenwoordiger
De wettelijk vertegenwoordiger is de ouder die gezag uitoefent. Heeft het kind geen ouders meer of heeft de rechter hun gezag beëindigd, dan wijst de rechter een andere persoon aan die met het gezag wordt belast, zoals een oma, een tante, een oom of een voogdijinstelling. Deze niet- ouder die gezag uitoefent, wordt de voogd genoemd. De voogd oefent dezelfde rechten uit als de gezaghebbende ouder(s). Is er geen
gezaghebbende ouder dan moet toestemming worden gevraagd aan de voogd.

Als in deze handreiking de gezaghebbende ouders worden genoemd, wordt daarmee ook gedoeld op de voogd.

Wilsonbekwaam
Is een cliënt naar het oordeel van de professional (nog) niet in staat om zelf over het al dan niet geven van toestemming te beslissen of om de gevolgen daarvan te overzien, dan spreken we van wilsonbekwaamheid. Bijvoorbeeld cliënten die door een verstandelijke beperking, een achterstand in de ontwikkeling of een psychische stoornis niet in staat zijn om hun rechten zelfstandig uit te oefenen en/of de gevolgen daarvan te overzien.

Twijfelt een professional aan de wilsbekwaamheid van de cliënt, dan vraagt hij een deskundige arts of gedragswetenschapper om de wilsbekwaamheid te beoordelen. Is de cliënt inderdaad wilsonbekwaam voor het beslissen over het delen van informatie, dan vraagt de professional (ook) toestemming aan degene die de cliënt vertegenwoordigt. Zou het om een minderjarige gaan, dan wordt toestemming gevraagd aan de gezaghebbende ouders of de voogd. In geval van wilsonbekwaamheid bij een meerderjarige cliënt, wordt toestemming gevraagd aan de echtgenoot of partner, of als deze er niet is of niet als vertegenwoordiger wil optreden, aan een ouder, een kind of een broer of zus van de cliënt.

7 Art 8 Wet bescherming persoonsgegevens BES hanteert de term ‘ondubbelzinnige toestemming’. Dit wil zeggen dat er geen twijfel over de toestemming kan bestaan en dat ook duidelijk is waarvoor de toestemming is gegeven. De eis van ‘gerichte toestemming’ is ontwikkeld door tuchtrechters en
klachtencommissies en wordt ook gesteld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) die in Europees Nederland geldt.
8 Deze leeftijdsgrens is ontleend aan de Wet inzake de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO), opgenomen in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek BES. 9 Dit is de leeftijdsgrens uit de Wet bescherming persoonsgegevens BES.

Sommige wilsonbekwame personen hebben een door de rechter benoemde mentor of curator. In dat geval vraagt de professional toestemming aan deze functionaris.

Informatie delen met de gezaghebbende ouders
Een professional heeft als regel de plicht om de gezaghebbende ouders te informeren over belangrijke zaken, zoals zorgen over de veiligheid en de gezondheid van hun kinderen tot achttien jaar10. De professional heeft deze verplichting omdat de gezaghebbende ouders verantwoordelijk zijn voor de opvoeding, verzorging en veiligheid van hun minderjarige kinderen. Voor het delen van informatie met de
gezaghebbende ouders heeft de professional geen toestemming nodig van zijn minderjarige cliënt.

De professional kan een uitzondering maken op zijn plicht om de gezaghebbende ouders te informeren als hij concrete aanwijzingen heeft dat het informeren van de ouders in strijd is met de
belangen van het kind. Bijvoorbeeld als de professional gegronde redenen heeft om aan te nemen dat door het informeren van de ouders een onveilige situatie ontstaat voor het kind.

Let op

  • De leeftijdsgrenzen van de “Wet inzake de Geneeskundige Behandelovereenkomst” “(“Wgbo”)” zijn door andere beroepsgroepen in de hulpverlening overgenomen. Daardoor gelden deze leeftijdsgrenzen ook voor pedagogen, psychologen, jeugdhulpverleners, maatschappelijk werkers en andere hulpverleners.
  • In veel gevallen zal een professional niet alleen informatie delen over de jeugdige cliënt maar ook over zijn ouder(s). In dat geval moet ook toestemming aan de ouders worden gevraagd voor het delen van hun informatie.
  • Wil een professional informatie delen over een jeugdige die nog geen twaalf jaar oud is, dan vraagt hij daarvoor toestemming aan de gezaghebbende ouder(s). Zijn er twee gezaghebbende ouders en geeft de ene ouder wel en de andere ouder geen toestemming, dan geldt dit als een weigering. De professional heeft dan geen toestemming voor het delen van informatie over het kind, want beide gezaghebbende ouders behoren hiermee in te stemmen. Zie voor de mogelijkheden voor het delen van informatie met het advies- en meldpunt HGKM zonder toestemming (van beide ouders) hoofdstuk 3.

Een beroepsgeheim of een ander toestemmingsvereiste is niet absoluut. Al heel lang wordt door (tucht)rechters en klachtencommissies erkend dat er situaties zijn waarin een professional kan beslissen om te spreken ook als hij daarvoor geen toestemming heeft. Het gaat om situaties waarin de professional geen toestemming krijgt maar vindt dat hij toch moet spreken omdat hij alleen zo de veiligheid of de gezondheid van zijn cliënt kan beschermen. De professional doet dan een beroep op een zogeheten conflict van plichten.

Tot 2024 moesten professionals met vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld gebruik maken van het conflict van plichten als zij geen toestemming kregen om deze signalen te melden. Dat vroeg vaak om een ingewikkelde afweging vooral in die gevallen waarin er twijfel was of er wel sprake was van huiselijk geweld of kindermishandeling.

Vanaf 2024 kunnen professionals bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling gebruik maken van een meldrecht11. Dit hoofdstuk gaat over het conflict van plichten en over het meldrecht.

11 Dit meldrecht is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES en geldt voor alle professionals, niet alleen voor professionals die maatschappelijke ondersteuning bieden.

3.1 Conflict van plichten
Professionals kunnen beklemd raken tussen de plicht om te zwijgen omdat de cliënt geen toestemming geeft en de plicht om te spreken omdat de professional alleen door te spreken (een aanzienlijk risico op) ernstige schade voor zijn cliënt of een ander kan voorkomen. Deze situatie noemt men een conflict van plichten omdat de plicht om te zwijgen botst met de plicht om te spreken. Een beslissing om vanwege een
conflict van plichten te spreken en daarmee het beroepsgeheim te verbreken moet zorgvuldig worden genomen. Dat kan met behulp van de volgende zes vragen.

Zes vragen om tot een zorgvuldig besluit te komen

  1. Welk (aanzienlijk risico op) ernstige schade voor mijn cliënt wil ik beperken of voorkomen?
  2. Kan het aanzienlijk risico op ernstige schade ook voorkomen worden zonder dat ik informatie deel?
  3. Zo nee, is het waarschijnlijk dat mijn informatie deze ernstige schade beperkt of voorkomt?
  4. Heb ik voldoende gedaan om toestemming te vragen of te krijgen?
  5. Weegt het belang van de cliënt dat ik met het delen van informatie wil dienen, op tegen het belang dat de cliënt heeft bij mijn zwijgen?
  6. Als ik besluit te spreken: met wie moet ik dan welke informatie delen om (het aanzienlijk risico op) ernstige schade voor mijn cliënt te voorkomen?

Kinderen van de cliënt
Het beroepsgeheim kan ook worden doorbroken om (een aanzienlijk risico op) ernstige schade bij anderen, zoals de kinderen of een partner van de cliënt, te beperken of te voorkomen.

Kwetsbare cliënten
In geval van een afhankelijke of kwetsbare cliënt kan een professional eerder besluiten om informatie te delen omdat de cliënt minder goed voor zichzelf op kan komen en daardoor sterker afhankelijk is van bescherming door de professional.

Minderjarigen hebben sowieso een afhankelijke en kwetsbare positie, vooral als hun ouders er niet in slagen hen voldoende te beschermen12. Ook andere cliënten kunnen extra kwetsbaar zijn door hun afhankelijkheid, zoals bijvoorbeeld cliënten met een verstandelijke of lichamelijke beperking, cliënten die sterk afhankelijk zijn van hun partner en cliënten die hoogbejaard zijn en op hulp zijn aangewezen.

Individuele beslissing van de professional
Iedere professional maakt zelf de afweging of hij zonder toestemming toch informatie deelt en is ook zelf verantwoordelijk voor dit besluit. Als er bijvoorbeeld voor een casusoverleg geen toestemming is, moet iedere deelnemer zelf beslissen of hij toch informatie deelt.

12 Artikel 3 van het VN Kinderrechtenverdrag vraagt van overheden, instellingen en professionals om bij beslissingen die kinderen raken, de belangen van kinderen zwaar te laten wegen (‘de eerste overweging’ te laten zijn).

Collegiale consultatie
De professional bespreekt zijn afweging eerst met een collega. Door kritische vragen van de collega kijkt de professional nog een keer met ‘vreemde ogen’ naar het besluit dat hij wil nemen. Is er geen collega voor overleg beschikbaar, dan kan (op basis van anonieme cliëntgegevens) ook gebruik worden gemaakt van een deskundige medewerker van een andere organisatie.

Sommige instellingen kennen een protocol dat bepaalt welke functionaris binnen de instelling moet worden geraadpleegd voor collegiaal overleg.

Cliënt informeren
Als een professional besluit om toch informatie te delen ook al heeft hij daarvoor geen toestemming gekregen, moet hij de cliënt hierover informeren want hij heeft er recht op te weten aan wie de professional welke informatie over hem verstrekt en met welk doel dit gebeurt.

De professional kan het informeren van de cliënt achterwege laten als er concrete aanwijzingen zijn dat het informeren van de cliënt risico’s oplevert voor de veiligheid van de cliënt, van zijn gezinsleden of die van de professional zelf.

Vastleggen van het besluit

Het is belangrijk om een besluit om zonder toestemming informatie te delen zorgvuldig vast te leggen in het dossier/registratiesysteem zodat duidelijk is:

  1. waarom het niet mogelijk was om toestemming te vragen of te krijgen
  2. welke belangen en bezwaren zijn afgewogen voordat het besluit is genomen
  3. wie daarover vooraf is geconsulteerd
  4. welke informatie is gedeeld en met wie dat is gebeurd
  5. of de cliënt vooraf of achteraf is geïnformeerd over het delen van informatie waarvoor hij geen toestemming heeft gegeven

3.2 Meldrecht

Meldrecht Art. 4.8 Besluit MO

Derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of de veiligheidssituatie, in geval van een redelijk vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling, te beoordelen, kunnen aan een AMHK als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit maatschappelijk ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES deze inlichtingen verstrekken zonder toestemming van degene die het betreft en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep.

Professionals die signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling willen delen met het advies-en meldpunt HGKM hoeven geen gebruik te maken van het hierboven beschreven conflict van plichten. Het in de regelgeving voor BES vastgelegde meldrecht13 geeft professionals de bevoegdheid om, zonder toestemming van de cliënt, signalen en vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling te melden bij het advies- en meldpunt HGKM.

Een melding kan worden gedaan als dit volgens de professional noodzakelijk is om:

  • een situatie van kindermishandeling of huiselijk geweld te stoppen; of om
  • de veiligheidssituatie van de betrokkenen te beoordelen.

Redelijk vermoeden voldoende voor een melding
Voor een melding is het niet nodig dat de professional zeker weet dat er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling. Als hij signalen heeft die redelijkerwijs op huiselijk geweld of kindermishandeling kunnen wijzen kan hij een melding doen zodat de signalen worden onderzocht en de veiligheidssituatie van de cliënt wordt beoordeeld.

In de meeste gevallen zal een professional niet over ‘het hele plaatje’ beschikken maar over een of meer zorgelijke signalen. Andere professionals hebben wellicht weer andere signalen. Als deze professionals zorgen hebben over de veiligheid van hun cliënt en zij zelf niet in staat zijn om de veiligheidssituatie te beoordelen, is het belangrijk dat zij van het meldrecht gebruik maken zodat het advies- en meldpunt
HGKM de verschillende signalen bij elkaar kan leggen en tot een beoordeling van de veiligheid kan komen.

Verplichte beschermingscode
Het besluit om een melding te doen moet zorgvuldig worden genomen. Daarom zijn veel professionals verplicht om de stappen van de zogeheten beschermingscode te zetten bij (vermoedens van) kindermishandeling en huiselijk geweld. Zie voor meer over de verplichte beschermingscode hoofdstuk 4.

Zorgvuldig formuleren van de melding
Ook wordt van professionals verwacht dat ze hun melding zorgvuldig formuleren, zie daarover hoofdstuk 5.

13 Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Meldrecht alleen voor informatie delen met het advies-en meldpunt HGKM
Het meldrecht geldt alleen voor het delen van informatie met het advies-en meldpunt HGKM. Als professionals met elkaar willen overleggen over signalen of over een gezamenlijke aanpak van het geweld, gebeurt dat op basis van toestemming, of eventueel zonder toestemming op basis van een conflict van plichten zoals beschreven in paragraaf 1 van dit hoofdstuk.

Verschil conflict van plichten en meldrecht
Het wettelijk meldrecht en het in de eerste paragraaf beschreven conflict van plichten maken het beide mogelijk om zonder toestemming van de cliënt informatie te delen. Het verschil is vooral dat er bij het conflict van plichten sprake moet zijn van een (dreigende) noodsituatie, terwijl de professional bij het wettelijk meldrecht, ook als er geen noodsituatie is, signalen kan delen als hij een redelijk vermoeden heeft dat deze signalen wijzen op huiselijk geweld of kindermishandeling. Het meldrecht biedt, als het om huiselijk geweld en kindermishandeling gaat, meer ruimte aan de professional om informatie te delen met het advies- en meldpunt HGKM. Bovendien is het meldrecht uitdrukkelijk opgenomen in wet- en regelgeving én biedt de verplichte beschermingscode (zie hoofdstuk 4) professionals duidelijkheid over hoe zij met het meldrecht om behoren te gaan.

3.3 Informatie delen op verzoek van het adviesen meldpunt HGKM

De tekst van het meldrecht maakt duidelijk dat dit meldrecht de professional ook de ruimte geeft om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM informatie over de cliënt met het advies-en meldpunt HGKM te delen. Ook hiervoor hebben professionals, ook in geval van een beroepsgeheim of een andere zwijgplicht, geen toestemming nodig van de cliënt.

Op verzoek informatie verstrekken aan het advies- en meldpunt HGKM is mogelijk voor zover de informatie noodzakelijk is om:

  • een situatie van kindermishandeling of huiselijk geweld te beëindigen; of om
  • de veiligheidssituatie van betrokkenen te beoordelen.

Zorgvuldig gebruik van het informatierecht
Een zorgvuldige omgang met het informatierecht vraagt om openheid richting cliënt. Als een professional wordt benaderd door het advies- en meldpunt HGKM met een verzoek om informatie, zoekt hij eerst contact met zijn cliënt om te vertellen welke informatie hij van plan is te delen en waarom hij dat belangrijk vindt. De professional heeft geen toestemming van de cliënt nodig en maakt – ook als de cliënt bezwaar maakt- zijn eigen afweging óf en zo ja welke informatie hij deelt met het advies- en meldpunt HGKM.

Daarnaast wordt van professionals verwacht dat ze de informatie die ze met het advies- en meldpunt HGKM delen zorgvuldig formuleren, zie daarover hoofdstuk 5.

Dit hoofdstuk gaat over de beschermingscode die veel professionals verplicht zijn te gebruiken als zij een vermoeden hebben dat hun cliënt betrokken is bij huiselijk geweld of kindermishandeling. De stappen van de verplichte beschermingscode helpen professionals om op een zorgvuldige manier om te gaan met signalen en vermoedens.

4.1 Doel van de verplichte beschermingscode

Het is belangrijk dat professionals weten wat er van hen verwacht wordt als zij signalen hebben van huiselijk geweld of kindermishandeling. Daarom is er de verplichte beschermingscode met vijf stappen die professionals door het proces gidsen vanaf het moment van signaleren tot aan het besluit of er een melding moet worden gedaan of dat hulp in gang kan worden gezet om het geweld te beëindigen. Doel van de verplichte beschermingscode is professionals ondersteunen in het zorgvuldig en effectief omgaan met signalen en vermoedens en daardoor cliënten beter beschermen tegen huiselijk geweld en kindermishandeling.

Verplicht vaststellen van een beschermingscode
Organisaties en instellingen in een aantal sectoren zijn verplicht om een beschermingscode vast te stellen. Deze beschermingscode bevat o.a. de stappen die professionals moeten zetten bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. De beschermingscode van iedere instelling moet dezelfde vijf stappen bevatten (zie hierover par. 4.2.)14 zodat voor alle professionals in de verschillende sectoren dezelfde stappen gelden. Daarnaast wordt in de beschermingscode van de instelling beschreven welke functionarissen binnen de instelling de stappen van de beschermingscode zetten, welke functionaris er verantwoordelijk is voor het doen van de melding, welke instructies er gelden voor de kindcheck en wie binnen de organisatie als deskundigen kunnen worden geraadpleegd.

14 Zoals beschreven in art. 3.8 Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en
kindermishandeling BES.

De verplichting om een beschermingscode op te stellen geldt voor aanbieders van:

  • maatschappelijke ondersteuning,
  • zorgaanbieders,
  • jeugdzorg,
  • kinderopvang,
  • onderwijs,
  • justitie.

Daarnaast is het bestuurscollege verplicht om een beschermingscode vast te stellen voor de medewerkers in de jeugdgezondheidszorg en voor de leerplichtambtenaar.

Gebruik van de beschermingscode
Van professionals van organisaties en instellingen die een beschermingscode moeten hebben, wordt verwacht dat zij bij signalen van huiselijk geweld en
kindermishandeling de stappen van deze beschermingscode zetten15.

4.2 De stappen van de beschermingscode

  1. In kaart brengen van signalen
  2. Overleggen met (deskundig) collega en zo nodig raadplegen van advies- en meldpunt HGKM
  3. Gesprek met de cliënt
  4. Checken en afwegen aan de hand van het afwegingskader
  5. Beslissen: zelf hulp bieden/organiseren of een melding doen

  • Beschrijf de vermoedens en signalen in feiten: leg vast wat je ziet, hoort of op een andere manier waarneemt. Vermijd interpretaties en conclusies
  • Beschrijf ook de feiten die het vermoeden weerspreken en de feiten die wijzen op beschermende factoren
  • Doe zo nodig de kindcheck

Kindcheck
De kindcheck is een gestandaardiseerde controle door een professional in de contacten met zijn cliënt, of deze (mede) de zorg heeft voor minderjarige kinderen, met het oog op de veiligheid van deze kinderen. Bijvoorbeeld als een cliënt wordt gezien in verband met ernstige verslavingsverschijnselen, alcoholvergiftiging, of een suïcidepoging. In al deze gevallen is het voor de veiligheid van mogelijke kinderen van belang dat de professional onderzoekt of de cliënt de zorg heeft voor kinderen en wie er nu voor hen zorgt. Op basis van de kindcheck kan een professional, na de stappen van de beschermingscode, besluiten om een melding te doen vanwege de zorgen over de veiligheid van de kinderen, waarbij hij deze zorgen baseert op de ernstige situatie waarin zijn cliënt, die voor deze kinderen zorgt, zich bevindt.

Andere kinderen in het gezin
Als een professional zorgen heeft over de veiligheid van een kind in het gezin, is het van belang dat de professional onderzoekt of er ook andere kinderen in het gezin zijn voor wie de situatie mogelijkerwijs ook onveilig is.

15 Dit kan worden afgeleid uit de formulering van 3.7 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Getuige zijn van huiselijk geweld
Als kinderen getuige zijn van huiselijk geweld tussen hun ouders of tussen andere huisgenoten, is dat zo schadelijk voor deze kinderen, dat het wordt gezien als een vorm van kindermishandeling.

 

  • Overleg met een deskundige collega over de interpretatie van de signalen en over de wijze waarop het gesprek met de cliënt kan worden gevoerd
    Is er in jouw organisatie geen deskundige collega, overleg dan met een deskundige collega van een andere instelling
  • Vraag ook advies aan het advies- en meldpunt HGKM als je na het collegiaal overleg nog vragen hebt of behoefte hebt aan extra deskundigheid
  • Overleg en advies bij stap 2 gebeurt op basis van anonieme cliëntgegevens. Herkent de deskundige collega, ook als je de naam niet noemt, de cliënt uit je beschrijving, vraag je collega dan om geen aantekeningen te maken voor het eigen (cliënt)dossier maar deze adviesvraag af te handelen zoals andere wel anonieme adviesvragen
  • Alleen als je overlegt met een collega die bij dezelfde zorg of behandeling van de cliënt is betrokken, kun je in het overleg de naam van de cliënt noemen. Advies bij het advies- en meldpunt HGKM is altijd op basis van anonieme cliëntgegevens

  • Beschrijf de signalen en zorgen;
  • Nodig je cliënt uit hierop te reageren;
  • Overleg over mogelijke hulp en ondersteuning;
  • Vat samen en beschrijf je vervolgstap(pen)

Een gesprek met de cliënt is een wezenlijk onderdeel van de beschermingscode. Openheid over zorgen en signalen is een belangrijke grondhouding van professionals in hun contacten met cliënten. Een open werkwijze is een belangrijke voorwaarde om op de lange termijn het vertrouwen van cliënten te behouden.

Van het gesprek met de cliënt kan alleen bij wijze van hoge uitzondering worden afgezien als er concrete aanwijzingen zijn dat door het contact met de cliënt een zeer onveilige situatie kan ontstaan voor de cliënt, voor gezinsleden of voor de professional. Vraag hierover advies bij het advies- en meldpunt HGKM.

Ga bij signalen van kindermishandeling ook in gesprek met het kind. Vertel wat er aan de hand is, vraag wat het kind van de situatie vindt en wat zijn wensen zijn.

Inventariseren

  • Beschik ik over alle relevante informatie?
  • Heb ik alle betrokkenen gesproken, ook de kinderen?
  • Heb ik alle stappen gezet?
  • Heb ik alle informatie vastgelegd in het dossier?

Wegen

  • Weeg met behulp van het afwegingskader, op basis van alle informatie en alle gevoerde gesprekken, het risico op onveiligheid en de ernst van de onveiligheid
  • Raadpleeg in alle gevallen van twijfel (opnieuw) het advies- en meldpunt HGKM

Zelf hulp verlenen zonder melding is mogelijk als je als professional:

  • In staat bent om effectieve en passende hulp te bieden of te organiseren;
  • de cliënt en andere betrokkenen deze hulp wensen; én
  • degene die de hulp gaat bieden in staat is om te volgen of de geboden hulp tot duurzame veiligheid leidt.

Het doen van een melding is raadzaam als:

  • de cliënt en/of andere betrokkenen de hulp die je biedt of organiseert niet wensen; óf
  • de (lopende) hulp onvoldoende waarborgen biedt voor de veiligheid van de cliënt en zijn gezinsleden óf als je vanwege de aard en ernst van de signalen en/of de uitkomst van de kindcheck, niet in staat bent om passende en effectieve hulp te bieden die leidt tot duurzame veiligheid.

Stel de cliënt op de hoogte van de melding als je hem daarover nog niet eerder hebt geïnformeerd. Ook hier geldt dat het informeren van de cliënt alleen achterwege kan blijven als er concrete aanwijzingen zijn dat dit kan leiden tot veiligheidsrisico’s voor de cliënt, zijn gezinsleden of voor jou zelf. Bijvoorbeeld als er signalen zijn dat de cliënt nog gewelddadiger zal worden ten opzichte van zijn slachtoffer als hij hoort dat het slachtoffer met hulpverleners heeft gepraat of als de professional op basis van eerdere ervaringen met de cliënt vreest dat de cliënt geweld tegen hem zal gaan gebruiken.

Inhoud melding
• de feiten die aanleiding geven tot de melding;
• de reactie van de cliënt op deze feiten;
• als er geen contact is geweest met de cliënt waarom dit niet mogelijk was;
• wat de melder verwacht met de melding te bereiken.

Een meldrecht geen meldplicht
Stap 5 maakt duidelijk dat professionals bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling geen meldplicht hebben. Zij zijn wel verplicht om de stappen van de beschermingscode te zetten. Op basis van de informatie die professionals bij het zetten van de stappen krijgen, beslissen ze of een melding noodzakelijk is, of dat kan worden volstaan met het bieden of organiseren van hulp. Waar het om gaat is dat cliënten worden beschermd tegen geweld. Melden is daarbij geen doel maar een middel als hulp niet voldoende waarborgen biedt voor de veiligheid van de cliënt en andere betrokkenen.

Volgorde van de stappen
In de beschermingscode worden de vijf stappen schematisch beschreven. De werkelijkheid zal vaak wat minder schematisch verlopen. Soms zullen er meer
gesprekken met de cliënt worden gevoerd, of er is vaker advies nodig van het adviesen meldpunt HGKM. Waar het om gaat is dat alle stappen minstens eenmaal zijn gezet voordat de professional een melding doet.

Stappen overslaan bij acuut gevaar
Als er acuut gevaar is voor de cliënt of voor anderen, kunnen de stappen van de beschermingscode worden overgeslagen en kan meteen contact worden gezocht met het advies- en meldpunt HGKM, of met de politie als het voor het beschermen van de cliënt of voor anderen nodig is dat de politie ingrijpt.

Ofschoon het ook in deze situaties gewenst is dat de professional de cliënt vooraf informeert over zijn stappen, zal dat in verband met de veiligheid soms niet mogelijk zijn. Voordat de professional besluit of hij de cliënt informeert, overlegt hij hierover met het advies- en meldpunt HGKM of met de politie.

Ondersteuning door het Advies- en meldpunt HGKM
Bij het zetten van de stappen van de beschermingscode kunnen professionals altijd een beroep doen op het advies- en meldpunt HGKM. Telkens als een professional bij het zetten van de stappen van de beschermingscode vragen heeft, of twijfelt over wat hem te doen staat, kan hij advies vragen aan het advies-en meldpunt HGKM. Zie voor meer over het advies- en meldpunt HGKM hoofdstuk 6.

Advies wordt gevraagd en gegeven op basis van anonieme cliëntgegevens.

Vastleggen van de stappen
Het zetten van de stappen van de verplichte beschermingscode wordt gezien als een onderdeel van de hulp/zorg/begeleiding/ opvang die de professional aan de cliënt biedt. Daarom moet de professional ook de informatie over deze stappen vastleggen in het cliëntdossier of het cliëntregistratiesysteem. In paragraaf 5.2 wordt per stap beschreven welke informatie daarin moet worden opgenomen.

4.3 Relatie beroepsgeheim, meldrecht en verplichte beschermingscode

Het beroepsgeheim, ook wel de zwijgplicht genoemd, van hulpverleners zorgt er voor dat de drempel tot hulp, zorg en ondersteuning laag is: cliënten kunnen er op vertrouwen dat wat de professional van hen weet, zonder hun toestemming niet met anderen wordt gedeeld.

Het meldrecht biedt professionals het recht om, zonder toestemming van de cliënt, signalen die redelijkerwijs kunnen duiden op huiselijk en kindermishandeling bij het advies- en meldpunt HGKM neer te leggen zodat de veiligheid van de cliënt en die van anderen kan worden beoordeeld en de stappen kunnen worden gezet die er toe leiden dat het geweld stopt.

Het verplicht gebruik van de beschermingscode zorgt er voor dat professionals stap voor stap tot een zorgvuldige afweging komen over het al dan niet doen van een melding. Kern van deze afweging is de openheid die van de professional wordt gevraagd richting cliënten over de signalen en de zorgen. Zo bezien is de beschermingscode niet alleen een belangrijke gids voor professionals bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling maar ook een waarborg voor cliënten dat er met hen gesproken wordt voordat de professional besluit of een melding noodzakelijk is. Zorgvuldigheid en openheid zijn, nu de cliënt voor het doen van een melding geen toestemming hoeft te geven, belangrijke instrumenten om in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling het vertrouwen van cliënten in professionals te behouden.

4.4 Vrijwilligers en het zetten van de stappen van de beschermingscode

Het zetten van de verschillende stappen van de beschermingscode vraagt om professionele kennis en ervaring. Bijvoorbeeld om signalen te duiden, om in gesprek te gaan met cliënten en ouders over de signalen en om een afweging te maken over het al dan niet doen van een melding. Daarom geldt het verplicht gebruik van de beschermingscode alleen voor professionals.

Als een organisatie (ook) met vrijwilligers werkt, kan deze organisatie in de beschermingscode opnemen wat er van vrijwilligers verwacht wordt als zij huiselijk geweld of kindermishandeling signaleren. Geadviseerd wordt om in de beschermingscode functionarissen aan te wijzen als aanspreekpunt voor de vrijwilligers waar zij met hun signalen terecht kunnen en die het zetten van de vervolgstappen van de vrijwilligers overnemen.

Bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling leggen professionals informatie over hun cliënten vast in een cliëntdossier of een cliëntregistratiesysteem. Bijvoorbeeld de signalen waardoor bij hen een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling ontstaat, de adviezen die bij stap 2 worden gegeven en de uitkomsten van een gesprek met de cliënt. Het is belangrijk dat dit vastleggen van informatie over een cliënt zorgvuldig gebeurt.

Zorgvuldigheid wordt ook verwacht van professionals als ze informatie over hun cliënten met anderen delen. Bijvoorbeeld als ze een melding doen, het adviesen meldpunt HGKM op verzoek informeren, of als ze  verleggen met andere professionals.

Dit hoofdstuk beschrijft eerst vijf vuistregels die gelden in alle gevallen waarin professionals informatie over cliënten vastleggen of delen. In een volgende paragraaf wordt per stap van de verplichte beschermingscode beschreven wat moet worden vastgelegd. In een derde paragraaf worden de regels beschreven die gelden voor het zorgvuldig delen van informatie met anderen.

5.1 Vuistregels zorgvuldig omgaan met informatie over cliënten

In alle situaties waarin professionals informatie over hun cliënten vastleggen of met anderen delen gelden de volgende vijf vuistregels.

  1. beschrijf feiten, leg vast wat je ziet, hoort of op een andere manier waarneemt
  2. Vermijd onmiddellijke interpretaties en conclusies; geef je een mening / oordeel / hypothese: scheid deze van de feiten, blijf binnen je deskundigheidsterrein en zorg voor voldoende feitelijke onderbouwing
  3. als informatie afkomstig is van een ander, vermeld dan de bron
  4. leg ook de mening van de cliënt vast, ook (juist) als hij het niet met je eens is
  5. vermeld bij (belastende) informatie over een pleger van wie de informatie afkomstig is, vermeld ook of je de pleger gesproken hebt en zo ja, beschrijf diens reactie

5.2 Vastleggen van de stappen van de beschermingscode

Alle professionals die met de verplichte beschermingscode werken, moeten aantekeningen maken over de stappen die zij zetten bij signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling. Deze aantekeningen moeten worden vastgelegd in het cliëntdossier of het cliëntregistratiesysteem. Deze paragraaf beschrijft per stap welke informatie moet worden vastgelegd. Uiteraard gelden ook voor deze aantekeningen de algemene vuistregels voor de omgang met informatie over cliënten van paragraaf 5.2 .

  • leg een feitelijke beschrijving van de signalen vast: teken aan wat je hoort, ziet, ruikt en vermijd interpretaties en conclusies
  • leg ook de feiten vast die het vermoeden weerspreken en de feiten die duiden op beschermende factoren
  • leg bij de kindcheck het aantal en de leeftijd van de kinderen vast en vermeld of er naast de cliënt een andere opvoeder/verzorger is. Beschrijf welke de risico’s er zijn voor de kinderen door de situatie waarin je cliënt zich bevindt

  • leg de gegeven adviezen vast, vermeld daarbij de functie van de adviesgevers
  • als je afwijkt van de adviezen, beschrijf waarom je dit doet

  • beschrijf de reactie van je cliënt op de signalen, zijn visie op de situatie, op mogelijke oplossingen en op eventueel in te zetten hulp
  • beschrijf de mening van de kinderen over hun situatie en leg ook hun wensen en voorkeuren vast
  • leg de vervolgafspraken vast die je met de cliënt en met de kinderen maakt
  • teken ook aan of je in het gesprek al hebt aangekondigd dat je een melding zult gaan doen bij het advies- en meldpunt HGKM

NB: Als je door het advies in stap 2 of door het gesprek met de cliënt in stap 3, besluit om geen volgende stappen meer te zetten, leg dit dan vast en beschrijf ook waardoor je zorgen zijn weggenomen.

Inventariseren: Bij het inventariseren controleer je of je alle stappen hebt gezet en of je deze ook hebt vastgelegd. Blijkt dat je nog stappen moet zetten of dat je nog betrokkenen moet spreken, leg dan de uitkomsten vast van de stappen die nog ontbraken en van de gesprekken die nog moesten worden gevoerd.

Wegen: leg vast hoe je de risico’s op onveiligheid en de ernst van de onveiligheid inschat en beschrijf op welke feiten deze weging is gebaseerd.

  • Leg vast hoe je tot je beslissing bent gekomen om zelf hulp te organiseren of omceen melding te doen
  • Als je een melding doet, leg dan ook de inhoud van de melding vast

NB: Als je een melding hebt gedaan, leg dan ook de terugkoppeling van het advies- en meldpunt HGKM vast waarin wordt beschreven wat er met je melding is gedaan.

5.3 Delen van informatie over cliënten

Bij het delen van informatie over cliënten met derden zijn twee zaken van belang: er moet een juridische basis zijn om te mogen delen én het delen moet zorgvuldig gebeuren.

Juridische basis voor het delen van informatie

Met het advies- en meldpunt HGKM
De Wet bescherming persoonsgegevens BES eist dat er voor het met derden delen van informatie altijd een grondslag is, dit wil zeggen een juridische basis. Voor het zonder toestemming doen van een melding bij het advies- en meldpunt HGKM is het meldrecht de juridische basis voor alle professionals. Ook geeft dit meldrecht de juridische basis voor alle professionals om op verzoek van het adviesen meldpunt HGKM, zonder toestemming, informatie over hun cliënt te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheid of voor het stoppen van het geweld.

Met anderen
De juridische basis voor het delen van informatie met anderen dan het advies- en meldpunt HGKM is verschillend per beroepsgroep. Zo geldt voor hulpverleners, als zij informatie willen delen, als juridische basis doorgaans de toestemming van de cliënt. Voor andere beroepsgroepen en sectoren zoals de Voogdijraad en leerplicht geldt een andere grondslag. In deel 2 van deze handreiking wordt per beroepsgroep/ instelling
de grondslag voor het delen van informatie beschreven.

5.4 Niet meer delen dan nodig is

De vuistregels van paragraaf 5.1 geven antwoord op de vraag hoe je informatie over een cliënt deelt. Bij de vraag wat je aan informatie mag delen, geldt dat je niet meer informatie deelt dan nodig is en met niet meer professionals dan nodig is. Wat ‘nodig is’ is afhankelijk van het doel waarvoor je de informatie deelt. Overleg je bijvoorbeeld met drie andere professionals over een gezamenlijke aanpak van het geweld in een gezin, dan zul je met elkaar doorgaans veel informatie uit moeten wisselen over de mogelijke oorzaken van het geweld en over de situatie van de verschillende gezinsleden. Loopt de gezamenlijke aanpak eenmaal dan is het niet nodig dat je elkaar op de hoogte houdt van de inhoud van de hulp- en begeleidingstrajecten van de individuele gezinsleden. De mededeling aan elkaar dat de hulp volgens plan verloopt, of dat de doelen zijn behaald, of dat de hulp wordt afgesloten, is dan voldoende. In dit verband wordt wel gesproken over het verschil tussen nice to know en need to know. Je deelt alleen need to know.

NB:

  • Ook als een professional toestemming heeft van zijn cliënt blijft hij er zelf verantwoordelijk voor dat hij niet meer deelt dan nodig is en met niet meer professionals dan nodig is
  • Van het delen van informatie maakt de professional een aantekening in het dossier of het registratiesysteem zodat duidelijk is met wie, welke informatie is gedeeld
  • Ook de toestemming van de cliënt wordt aangetekend in het dossier of het registratiesysteem. Is er, zoals bijvoorbeeld bij het meldrecht, geen toestemming nodig, dan wordt aangetekend of de cliënt is geïnformeerd en wat zijn reactie was

5.5 Casusoverleg

Voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is het soms nodig om een casusoverleg te houden waaraan professionals vanuit verschillende instellingen en organisaties deelnemen. Bijvoorbeeld als er vanuit verschillende disciplines (zoals jeugdzorg, ggz- zorg en onderwijs) moet worden samengewerkt om het geweld te stoppen en om alle gezinsleden hulp en ondersteuning te bieden.

Voor zo’n casusoverleg gelden de vuistregels van par. 5.2 en geldt ook het uitgangspunt dat niet meer gedeeld wordt dan noodzakelijk is voor het doel van het casusoverleg.

Toestemming voor het casusoverleg
Eén van de deelnemers, bijvoorbeeld de regievoerder, kan contact zoeken met de cliënt en namens alle deelnemers toestemming vragen. Degene die toestemming vraagt legt eerst uit waarom het overleg nodig is, wie er aan meedoen en waarover gesproken zal worden. Pas daarna vraagt hij de cliënt om toestemming. Twijfelt een deelnemer, als een ander namens hem om toestemming heeft gevraagd, of de cliënt begrijpt welke informatie hij in het overleg zal delen, dan zoekt hij alsnog zelf contact om dit met de cliënt te bespreken.

Anonieme casusbespreking
Voor anonieme casusbespreking is geen toestemming nodig. Een cliëntbespreking is alleen anoniem als de professionals die deelnemen aan de bespreking niet weten over welke cliënt het gaat. Uiteraard wordt de naam van de cliënt dan niet genoemd en ook andere voor de deelnemer(s) herkenbare informatie wordt niet gedeeld. Is het voor het doel van het overleg nodig om herkenbare informatie te delen, dan is een anonieme casusbespreking niet mogelijk.

Het advies- en meldpunt HGKM heeft een centrale rol in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Dit hoofdstuk beschrijft de taken van het advies- en meldpunt HGKM zoals ze in de regelgeving zijn vastgelegd16.

Iedereen kan een beroep doen op het advies- en meldpunt HGKM: professionals maar ook buren en familieleden die met huiselijk geweld of kindermishandeling worden geconfronteerd evenals slachtoffers en plegers.

Gelet op de doelgroep van de handreiking, wordt in dit hoofdstuk vooral ingegaan op de contacten tussen professionals en het advies- en meldpunt HGKM.

6.1 De taken van het advies- en meldpunt HGKM

Advies
Zoals in de inleiding al is beschreven: iedereen die te maken heeft met een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling kan contact zoeken met het advies- en meldpunt HGKM en om advies vragen. Advies bijvoorbeeld over de vraag of de signalen al dan niet kunnen wijzen op huiselijk geweld of kindermishandeling, over het voeren van een gesprek met de cliënt, over passende hulp of over het al dan niet doen van een melding.

Advies wordt gevraagd en gegeven op basis van anonieme cliëntgegevens.

De adviesvrager is en blijft zelf verantwoordlelijk voor de casus: het advies- en meldpunt HGKM onderneemt geen actie richting cliënt.

Professionals die bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling de stappen van de verplichte beschermingscode zetten kunnen bij het zetten van de verschillende stappen altijd om advies vragen aan het advies- en meldpunt HGKM.

16 Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES

Meldpunt
Iedereen die een redelijk vermoeden heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling kan daarvan een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM. Voor professionals met een beroepsgeheim of een andere zwijgplicht geldt dat zij een meldrecht17 hebben. Dit wil zeggen dat zij voor het doen van een melding geen toestemming nodig hebben van hun cliënt maar hem daarover wel moeten informeren.

Bij een melding deelt de professional behalve de signalen ook de naam en andere gegevens van de cliënt en eveneens zijn eigen naam en functie en de naam van de instelling waarvoor hij werkzaam is.

Bij een melding maken de professional en het advies- en meldpunt HGKM afspraken over de taakverdeling na de melding. In het algemeen geldt dat van de professional na de melding wordt verwacht dat hij de gebruikelijke zorg/begeleiding enz. aan de cliënt voortzet én dat hij daarnaast alert is op signalen die er op wijzen dat de situatie voor de cliënt onveiliger wordt. Is dat het geval dan neemt hij opnieuw contact op met het advies- en meldpunt HGKM.

Veiligheidsbeoordeling
Het advies- en meldpunt HGKM beoordeelt na ontvangst van een melding de veiligheidssituatie van de cliënt en zijn gezinsleden.

Vervolgstappen: hulp, ZJCN en/of politie informeren
Op basis van de veiligheidsbeoordeling beslist het advies- en meldpunt HGKM of er vervolgstappen nodig zijn.

Hulp
Zo kan het advies- en meldpunt HGKM besluiten om de hulpverlening te informeren zodat (met toestemming van de cliënt) hulp voor de cliënt en zijn gezin in gang wordt gezet.

ZJCN Jeugdzorg
Bij zorgen over de acute of ernstige onveiligheid van een minderjarige vraagt het advies- en meldpunt HGKM aan ZJCN Jeugdzorg om hulp in te zetten of om te beoordelen of het nodig is om de Voogdijraad in te schakelen zodat een verzoek aan de rechtbank kan worden gedaan om een kinderbeschermingsmaatregel. Bij een melding over een minderjarige die al een kinderbeschermingsmaatregel heeft, zoekt het advies- en meldpunt HGKM contact met ZJCN Jeugdzorg om afspraken te maken over de veiligheid van de minderjarige.

Politie
Meent het advies- en meldpunt HGKM dat de veiligheid van de cliënt of van anderen (ook) vraagt om ingrijpen van de politie, dan informeert het advies- en meldpunt de politie over de melding.

Informatie opvragen
Het advies- en meldpunt HGKM heeft voor de veiligheidsbeoordeling en voor de vervolgstappen meestal informatie nodig van professionals die de cliënt en de leden van zijn gezin kennen. Het meldrecht biedt professionals niet alleen het recht om een melding te doen maar ook om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM informatie over hun cliënten te delen. Voor dit delen van informatie is geen toestemming van de cliënt nodig. Voorwaarde is dat de informatie die de professional deelt noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheidssituatie of voor het stoppen van het geweld.

Professionals die desgevraagd informatie verstrekken worden wel informanten genoemd.

6.2 Openheid ten opzichte van de cliënt

Het advies- en meldpunt HGKM kent een open werkwijze ten opzichte van de cliënt en andere betrokkenen.

Openheid over de identiteit van de melder en de inhoud van de melding
Het advies- en meldpunt HGKM maakt de naam van de melder en de inhoud van de melding aan de cliënt bekend. Dat zal doorgaans geen verrassing zijn want in stap 3 van de verplichte beschermingscode heeft de professional al over zijn zorgen gesproken en ook is de cliënt door de professional geïnformeerd over (de inhoud van) de melding.

Voor niet-professionals die een melding doen, zoals een buurvrouw, een oma of een huisvriend, geldt een uitzondering. Het advies- en meldpunt HGKM maakt de naam van de informele melder alleen bekend aan de cliënt als de melder daar toestemming voor geeft. De inhoud van de melding wordt wel aan de cliënt bekend gemaakt waarbij het advies- en meldpunt HGKM er voor zorgt dat de melding zo wordt geformuleerd dat deze niet te herleiden is tot de informele melder die anoniem wil blijven voor de cliënt.

Anoniem een melding doen zonder dat het advies- en meldpunt HGKM de naam en andere gegevens van de melder kent, is niet mogelijk.

Openheid over de identiteit van de informanten
Het advies- en meldpunt HGKM laat de cliënt weten welke professionals als informanten zullen worden benaderd en beschrijft ook welke informatie de informanten over hen hebben gedeeld.

Doorgaans zal de cliënt deze informatie al kennen. Want een professional die als informant optreedt, zoekt als regel eerst contact met zijn cliënt zodat deze weet welke informatie wordt gedeeld en waarom de professional dit noodzakelijk vindt.

Geen openheid over gevraagde adviezen
Omdat een advies op basis van anonieme cliëntgegevens wordt gevraagd en gegeven, kan het advies- en meldpunt HGKM geen informatie aan de cliënt verstrekken over adviezen die in verband met zijn situatie zijn gevraagd.

Terugkoppeling
Het advies- en meldpunt HGKM is verplicht om melders een terugkoppeling te geven zodat zij weten tot welke stappen hun melding heeft geleid.

7.1 Aangifterecht en aangifteplicht

Niet alleen een slachtoffer maar ieder die weet dat er een strafbaar feit is gepleegd, heeft het recht om bij de politie aangifte te doen van het strafbaar feit. Het doen van aangifte is een recht, geen wettelijke plicht18. Alleen bij misdrijven tegen de veiligheid van de Staat, zoals een aanslag tegen de volksvertegenwoordiging of tegen (de vertegenwoordiger van) de Koning, in geval van een levensdelict, zoals moord en doodslag en bij mensenroof en verkrachting geldt een aangifteplicht19.

Met een aangifte wordt de politie op het spoor gezet van een mogelijk strafbaar feit. Het is aan de politie en de officier van justitie om te beslissen of na een aangifte een opsporingsonderzoek in gang wordt ingezet met het doel de verdachte voor de rechter te brengen om over zijn schuld of onschuld te oordelen. Op grond van de ‘Aanwijzing Relationeel Geweld OM Parket Procureur-Generaal Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba (2021)’ worden slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling aangemoedigd om aangifte te doen. En de politie dient, kort gezegd, als het opsporings-technisch ook maar enigszins mogelijk is, na een aangifte een opsporingsonderzoek in gang te zetten.

Aangifte door het slachtoffer is meestal niet noodzakelijk. Ook aangiften van anderen die kennis hebben van het strafbaar feit, kunnen leiden tot een opsporingsonderzoek. Wel zal dan voor het verzamelen van bewijs het slachtoffer als getuige in de strafzaak moeten worden gehoord.

NB: Sommige strafbare feiten zijn klachtdelicten. Dit wil zeggen dat deze feiten alleen vervolgd kunnen worden na aangifte door een slachtoffer. Dit geldt bijvoorbeeld voor schaking (art. 294 Sr BES) en belediging (art. 278 Sr. BES).

Zie voor huiselijk geweld/kindermishandeling en strafrecht ook hoofdstuk 1.

18 Art. 199 Wetboek van Strafvordering BES.
19 Zie voor deze aangifteplicht art. 198 Wetboek van Strafvordering BES. Volledigheidshalve wijzen we er op dat er voor ambtenaren in bepaalde gevallen een extra aangifteplicht geldt op grond van art. 200 Wetboek van Strafvordering BES. Deze aangifteplicht specifiek voor ambtenaren geldt als een andere ambtenaar een strafbaar feit pleegt, waarbij hij misbruik maakt van zijn positie als ambtenaar én in die gevallen waarin een ambtenaar die een bepaalde regeling uitvoert, constateert dat een burger of bedrijf fraude pleegt met deze regeling.

7.2 Aangifte doen en op verzoek delen van informatie met de politie

Het feit dat er een strafbaar feit is gepleegd, maakt het voor professionals met een beroepsgeheim niet zonder meer mogelijk om aangifte te doen of informatie te delen met de politie. Ook daarvoor gelden de regels zoals beschreven in de hoofdstukken 2 (toestemming) en 3 (conflict van plichten) van deze handreiking.

Bij strafbare feiten in verband met huiselijk geweld en kindermishandeling maakt de professional, als hij geen toestemming heeft, een afweging of het voor de veiligheid van het slachtoffer of van anderen noodzakelijk is om aangifte te doen of informatie te delen met de politie. Dit gebeurt op basis van de afweging zoals beschreven in paragraaf 3.2.

Als er geen acuut gevaar is waarvoor politie-ingrijpen onmiddellijk nodig is, kan een professional ook gebruik maken van zijn meldrecht bij het advies- en meldpunt HGKM. Het advies- en meldpunt HGKM beoordeelt dan of de politie moet worden geïnformeerd over de melding in verband met de veiligheid van de cliënt of zijn gezinsleden.

Verplichting om te getuigen en verschoningsrecht
Ieder die wordt opgeroepen om te getuigen in een rechtszaak, is verplicht om ter terechtzitting te verschijnen en om daar naar waarheid antwoord te geven op de vragen die worden gesteld20. Op de plicht om als getuige vragen te beantwoorden geldt een uitzondering voor artsen, geestelijk verzorgers, notarissen en advocaten. Zij hebben een verschoningsrecht21. Dit wil zeggen dat zij wel moeten verschijnen als zij worden opgeroepen, maar geen antwoord behoeven te geven op vragen die aan hen gesteld worden als zij daarmee prijs geven wat zij vanwege hun contact met de patiënt of cliënt van hem weten.

20 Art. 247 en 249 Wetboek van Strafvordering BES.
21 Art. 252 Wetboek BES.

Een verschoningsrecht is geen spreekverbod. Een arts is weliswaar niet verplicht om te getuigen, maar hij kan wel op grond van een conflict van plichten (paragraaf 3.2) beslissen dat hij de vragen beantwoordt, bijvoorbeeld omdat hij meent dat dit de enige manier is om (ook toekomstige) slachtoffers te beschermen tegen de verdachte.

Het verschoningsrecht is niet absoluut. Een rechter kan bij wijze van uitzondering beslissen dat een arts toch moet spreken, ondanks zijn beroep op een verschoningsrecht. Het gaat dan om uitzonderlijke situaties waarin de informatie die aan de arts gevraagd wordt, cruciaal geacht wordt om een ernstige strafzaak op te lossen.

Andere hulpverleners, zoals psychologen, pedagogen, jeugdzorgprofessionals en maatschappelijk werkers hebben wel een beroepsgeheim, maar voor hen geldt geen algemeen verschoningsrecht. Wel kan de rechter in een specifieke casus beslissen dat zij bepaalde vragen niet behoeven te beantwoorden vanwege hun beroepsgeheim.

Ook de (ex-)partner, (ex-)echtgenoot en familieleden van de verdachte hebben een verschoningsrecht, als zij door een verklaring af te leggen voor de verdachte belastende informatie zouden moeten verstrekken. Ook getuigen die door naar waarheid te antwoorden een strafbaar feit zouden bekennen waarvoor zij zelf, hun (ex) partner, (ex)echtgenoot of familieleden kunnen worden berecht, hebben een verschoningsrecht22.

22 Art. 251 Wetboek van Strafvordering BES.

In dit tweede deel worden de regels beschreven die specifiek per beroepsgroep gelden voor het delen van informatie.

Ook wordt ingegaan op het klachten tuchtrecht dat op de verschillende beroepsgroepen van toepassing is.

NB De beschrijving van het juridisch kader is toegespitst op het delen van informatie in verband met (signalen of de aanpak van) huiselijk geweld en kindermishandeling.

8.1 Wettelijk kader

Voor medische hulpverleners zoals artsen, psychiaters, apothekers, verloskundigen en verpleegkundigen, staat de geheimhoudingsplicht in de Wet inzake de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo)23. De Wet medisch tuchtrecht BES regelt het tuchtrecht voor vier medische beroepsgroepen: artsen, tandartsen, verloskundigen en apothekers. Voor andere medische beroepsgroepen geldt alleen tuchtrecht als de medische hulpverlener in Europees-Nederland BIG-geregistreerd is. De Wet zorginstellingen BES stelt kwaliteitseisen aan instellingen die medische zorg bieden en regelt voor deze instellingen het klachtrecht.

8.2 Medisch beroepsgeheim

Op grond van de Wgbo heeft iedere medische hulpverlener die een behandelrelatie heeft (gehad) met een patiënt, een beroepsgeheim. Dit betekent dat de medische hulpverlener gericht toestemming moet vragen en krijgen als hij informatie over de patiënt met anderen wil delen. Dit beroepsgeheim is een belangrijk instrument om de medische zorg voor iedereen toegankelijk te maken en te houden.

Uitzondering – Andere medische hulpverleners
Toestemming wordt verondersteld en hoeft niet expliciet te worden gevraagd als een medische hulpverlener informatie wil delen met een andere medische hulpverlener die rechtstreeks bij dezelfde behandeling van dezelfde patiënt is betrokken. Zo is voor een overleg tussen een arts en een verpleegkundige over de behandeling en verzorging van een patiënt na de operatie aan zijn knie geen expliciete toestemming nodig. Hetzelfde geldt voor de arts en de verloskundige die beiden bij de begeleiding van een zwangere patiënt zijn betrokken en voor de specialist en de apotheker die overleggen over de pijnbestrijding voor een patiënt.

23 Oe Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) is opgenomen in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek BES.

Uitzondering – Meldrecht
Als een medische hulpverlener signalen heeft van kindermishandeling of huiselijk geweld, kan hij een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM. De medische hulpverlener maakt dan gebruik van zijn meldrecht24. Dit wil zeggen dat medische hulpverleners, zoals artsen, apothekers, verloskundigen, verpleegkundigen en psychiaters, voor het doen van de melding geen toestemming nodig hebben van de patiënt. Wel wordt van medische hulpverleners gevraagd dat zij bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling de stappen van de beschermingscode zetten om zo tot een zorgvuldig besluit te komen over het al dan niet doen van een melding25.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht geeft de medische hulpverlener ook het recht om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM informatie over hem te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheid of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Als tweede voorwaarde geldt dat de medisch hulpverlener de cliënt informeert zodat deze weet welke informatie er wordt gedeeld met het advies- en meldpunt HGKM.

Uitzondering – Conflict van plichten
Het meldrecht richt zich alleen op informatie delen met het advies- en meldpunt HGKM. Van dit recht kan geen gebruik worden gemaakt voor het delen van informatie met andere hulpverleners of instanties, zoals bijvoorbeeld jeugdzorg of maatschappelijk werk. Daarvoor heeft de medische hulpverlener toestemming nodig van zijn patiënt. Dit toestemmingsvereiste is niet absoluut. Een medische hulpverlener kan beklemd raken tussen twee plichten: de plicht om te zwijgen en de plicht om te spreken. Op basis van een zorgvuldige afweging kan hij besluiten om zonder toestemming informatie te delen als dat noodzakelijk is om (het aanzienlijk risico op) ernstige schade bij zijn cliënt of bij een ander te voorkomen.

8.3 Tucht- en klachtrecht

In het tucht en het klachtrecht staat de vraag centraal of de medische hulpverlener zorgvuldig heeft gehandeld. De beoordeling daarvan vindt o.a. plaats op basis van het dossier en van verklaringen van de patiënt en de medische hulpverlener. Er wordt niet geoordeeld met ‘de wijsheid achteraf’, maar er wordt gekeken of de professional op het moment van handelen, met de kennis die hij toen had, een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Van belang daarbij is o.a. of hij vooraf een deskundige collega heeft geraadpleegd en of hij heeft geprobeerd de belangen van alle betrokkenen mee te wegen.

In geval van een tucht- of klachtzaak over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM wordt beoordeeld of de professional de stappen van de beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding voldoet aan de eisen van zorgvuldig delen van gegevens, zoals beschreven in hoofdstuk 5.

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een college, met daarin beroepsgenoten en juristen, naar aanleiding van een klacht beoordeelt of een medische hulpverlener volgens de professionele standaard heeft gehandeld. Op BES geldt voor artsen, apothekers, tandartsen en verloskundigen tuchtrecht. Patiënten van deze vier beroepsgroepen kunnen zich met klachten over het handelen van een medische hulpverlener (ook) tot het Medisch Tuchtcollege wenden. Staat een medische hulpverlener die werkzaam is op BES, geregistreerd in het Europees- Nederlands BIGregister, dan geldt ook het EuropeesNederlands tuchtrecht. Dit Europees-Nederlands tuchtrecht geldt voor elf beroepsgroepen: apotheker, arts, fysiotherapeut, gezondheidszorgpsycholoog, klinisch technoloog, orthopedagoog-generalist, physician-assistant, psychotherapeut, tandarts, verpleegkundige en verloskundige.

24 Vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.
25 Het gebruik van de beschermingscode is eveneens vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Klachtrecht
De Wet zorginstellingen BES verplicht instellingen die medische zorg bieden om een klachtprocedure en een klachtencommissie te hebben. Over het handelen van de instelling of van medische hulpverleners die binnen de instelling werkzaam zijn, kunnen patiënten een klacht indienen bij de klachtencommissie.

Toezicht
Het toezicht op de medische hulpverlening op BES wordt uitgeoefend door de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd.

9.1 Wettelijk kader

Voor het delen van informatie geldt voor psychologen en pedagogen geen ‘eigen’ sectorspecifieke wet. Het beroepsgeheim van pedagogen en psychologen wordt afgeleid van drie algemene privacybepalingen: artikel 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 10 van de Grondwet en artikel 285 Wetboek van Strafrecht BES. Voor de leeftijdsgrenzen bij het
geven van toestemming wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen voor medische hulpverleners in de Wgbo. De BES-wetgeving kent geen tuchtrecht voor pedagogen en psychologen. Zijn zij in Europees-Nederland BIG- of SKJ-geregistreerd en/of lid van een beroepsvereniging, dan vallen zij wel onder een of meer vormen van tuchtrecht.

9.2 Beroepsgeheim

Het beroepsgeheim houdt in dat pedagogen en psychologen voor het delen van informatie gericht toestemming moeten vragen en krijgen van hun cliënt. Dit beroepsgeheim is een belangrijk instrument om er voor te zorgen dat iedereen zich vrij voelt om een beroep te doen op de hulp van een pedagoog of een psycholoog.

Uitzondering – Pedagoog / psycholoog bij dezelfde hulp aan de cliënt betrokken
Toestemming wordt verondersteld als een pedagoog of psycholoog informatie deelt met een vakgenoot die bij hetzelfde type hulp aan dezelfde cliënt is betrokken.

Uitzondering – Meldrecht
Als een pedagoog of psycholoog signalen heeft van kindermishandeling of huiselijk geweld, kan hij een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM. De pedagoog of psycholoog maakt dan gebruik van zijn meldrecht26. Dit wil zeggen dat de pedagoog of psycholoog voor het doen van de melding geen toestemming nodig heeft van de cliënt. Wel wordt van de pedagoog of psycholoog verwacht dat hij bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling de stappen van de verplichte beschermingscode zet om zo tot een zorgvuldig besluit te komen over het al dan niet doen van een melding27.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht geeft de pedagoog en de psycholoog ook het recht om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM informatie over hem te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheid of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Als tweede voorwaarde geldt dat de psycholoog of pedagoog de cliënt informeert zodat deze weet welke informatie er
wordt gedeeld met het advies- en meldpunt HGKM.

Uitzondering – Conflict van plichten
Het meldrecht richt zich alleen op informatie delen met het advies- en meldpunt HGKM. Van dit recht kunnen pedagogen en psychologen geen gebruik maken voor het delen van informatie met andere hulpverleners of instanties, zoals maatschappelijk werk of de school. Daarvoor hebben de pedagoog en de psycholoog toestemming nodig van hun cliënt. Dit toestemmingsvereiste is niet absoluut. Een pedagoog of psycholoog kan beklemd raken tussen twee plichten: de plicht om te zwijgen en de plicht om te spreken. Op basis van een zorgvuldige afweging kan hij besluiten om zonder toestemming informatie te delen als dat noodzakelijk is om (het aanzienlijk risico op) ernstige schade bij zijn cliënt of bij een ander te voorkomen.

26 Vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.
27 De verplichting om de beschermingscode te gebruiken is eveneens vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

9.3 Tucht- en klachtrecht

In het tucht en het klachtrecht staat de vraag centraal of er zorgvuldig is gehandeld. De beoordeling daarvan vindt o.a. plaats op basis van het dossier en van verklaringen van de cliënt en de pedagoog of psycholoog. Er wordt niet geoordeeld met ‘de wijsheid achteraf’, maar gekeken of de professional op het moment van handelen, met de kennis die hij toen had, een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Van belang daarbij is of hij een collega vooraf heeft geraadpleegd en of hij heeft geprobeerd de belangen van alle betrokkenen mee te wegen.

In geval van een klacht- of tuchtzaak over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM wordt beoordeeld of de professional de stappen van de beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding voldoet aan de eisen van zorgvuldig delen van gegevens.

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een college van beroepsgenoten en juristen naar aanleiding van een klacht beoordeelt of een pedagoog of psycholoog volgens de professionele standaard heeft gehandeld. De BES-wetgeving kent geen specifiek tuchtrecht voor psychologen en pedagogen. Is een gezondheidszorgpsycholoog of een orthopedagoog-generalist die werkzaam is op BES, ingeschreven in het BIG of SKJ-register in Europees-
Nederland, dan geldt voor hem het tuchtrecht op grond van de Wet BIG of het SKJ. Is een pedagoog of psycholoog lid van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) of de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en Pedagogen (NVO), dan is hij gebonden aan de beroepscode van zijn vereniging en kan zijn handelen worden getoetst aan de betreffende beroepscode. Dit gebeurt door het NIP of NVO-tuchtcollege.

Klachtrecht
Er gelden op BES geen wettelijke regels voor klachten over het handelen van psychologen en pedagogen. Alleen als voor een instelling of een praktijk waar een pedagoog of psycholoog werkzaam is, een klachtenprocedure geldt, kunnen cliënten met hun klachten terecht bij een klachtencommissie of klachtenfunctionaris.

 

10.1 Wettelijk kader

Voor het delen van informatie geldt voor maatschappelijk werkers geen ‘eigen’ sectorspecifieke wet. Het beroepsgeheim van maatschappelijk werkers wordt afgeleid van drie algemene privacybepalingen: artikel 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 10 van de Grondwet en artikel 285 Wetboek van Strafrecht BES. Voor de leeftijdsgrenzen voor het geven van toestemming wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen voor medische hulpverleners in de Wgbo. De wetgeving op BES kent geen tuchtrecht voor maatschappelijk werkers. Zijn zij in Europees-Nederland SKJ-geregistreerd en/of lid van hun beroepsvereniging dan vallen zij onder een of meer vormen van tuchtrecht.

10.2 Beroepsgeheim

Het beroepsgeheim houdt in dat maatschappelijk werkers gericht toestemming moeten vragen en krijgen van hun cliënt voor het delen van informatie. Dit beroeps-geheim is een belangrijk instrument om er voor te zorgen dat iedereen zich vrij voelt om een beroep te doen op de hulp van een maatschappelijk werker.

Uitzondering – Maatschappelijk werker bij dezelfde hulp aan de cliënt betrokken
Toestemming wordt verondersteld als een maatschappelijk werker informatie deelt met een vakgenoot die bij hetzelfde type hulp aan dezelfde cliënt is betrokken.

Uitzondering – Meldrecht
Als een maatschappelijk werker signalen heeft van kindermishandeling of huiselijk geweld, kan hij een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM. De maatschappelijk werker maakt dan gebruik van zijn meldrecht28 . Dit wil zeggen dat de maatschappelijk werker voor het doen van de melding geen toestemming nodig heeft van de cliënt. Wel wordt van de maatschappelijk werker gevraagd dat hij bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling de stappen van de verplichte beschermingscode zet om zo tot een zorgvuldig besluit te komen over het al dan niet doen van een melding29.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het wettelijk meldrecht geeft de maatschappelijk werker ook het recht om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM informatie over de cliënt te delen. Dit kan zonder toestemming van de cliënt voor zover de informatie noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheid of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Voorwaarde is dat de maatschappelijk werker de cliënt informeert zodat deze weet welke informatie er wordt gedeeld met het advies- en meldpunt HGKM.

Uitzondering – Conflict van plichten
Het meldrecht richt zich alleen op informatie delen met het advies- en meldpunt HGKM. Van dit recht kunnen maatschappelijk werkers geen gebruik maken voor het delen van informatie met andere hulpverleners of instanties, zoals de huisarts of de school. Daarvoor heeft de maatschappelijk werker toestemming nodig van zijn cliënt. Dit toestemmingsvereiste is niet absoluut. Een maatschappelijk werker kan beklemd
raken tussen twee plichten: de plicht om te zwijgen en de plicht om te spreken. Op basis van een zorgvuldige afweging kan hij besluiten om zonder toestemming informatie te delen als dat noodzakelijk is om (het aanzienlijk risico op) ernstige schade bij zijn cliënt of bij een ander te voorkomen.

28 Vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.
29 Deze verplichting om de beschermingscode te gebruiken is eveneens vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

10.3 Tucht- en klachtrecht

In het tucht- en klachtrecht staat de vraag centraal of de maatschappelijk werker zorgvuldig heeft gehandeld. De beoordeling daarvan vindt o.a. plaats op basis van het dossier en van verklaringen van de cliënt en de maatschappelijk werker. Er wordt niet geoordeeld met ‘de wijsheid achteraf’, maar gekeken of de maatschappelijk werker, op het moment van handelen, met de kennis die hij toen had, een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Van belang daarbij is of hij een collega vooraf heeft geraadpleegd en of hij de belangen van alle betrokkenen in zijn afweging
heeft meegenomen.

In geval van een tucht- of klachtzaak over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM wordt o.a. beoordeeld of de maatschappelijk werker de stappen van de beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding voldoet aan de eisen van zorgvuldig delen van gegevens.

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een college van beroepsgenoten en juristen naar aanleiding van een klacht beoordeelt of een maatschappelijk werker volgens de professionele standaard heeft gehandeld. De BES-wetgeving kent geen specifiek tuchtrecht voor maatschappelijk werkers. Is een maatschappelijk werker werkzaam op BES en SKJgeregistreerd, dan valt hij onder het SKJ-tuchtrecht. Is de maatschappelijk werker lid van de BPSW, dan is hij gebonden aan de beroepscode van zijn vereniging en kan zijn handelen worden getoetst aan de BPSW beroepscode.

Klachtrecht
Is een maatschappelijk werker werkzaam voor een instelling waar een klachtenprocedure geldt, dan kunnen cliënten met hun klachten, ook over het handelen van de maatschappelijk werker, terecht bij de klachtencommissie of de klachtenfunctionaris van de instelling.

11.1 Wettelijk kader

Vrij toegankelijke jeugdzorg30 is in deze handreiking de verzamelterm voor iedere vorm van: preventieve jeugdzorg om opgroei- en opvoedproblemen te voorkomen; en van laagdrempelige, eerstelijns jeugdzorg bij (dreigende) opgroei- en opvoedproblemen.

Deze vormen van jeugdzorg zijn vrijwillig, dit wil zeggen dat de ouders en de jeugdige (vanaf twaalf jaar) instemmen met de jeugdzorg.

Voor het delen van informatie kent de jeugdzorg op BES geen ‘eigen’ sectorspecifieke wet. Het beroepsgeheim van jeugdzorgprofessionals wordt afgeleid van drie algemene privacybepalingen: artikel 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 10 van de Grondwet en artikel 285 Wetboek van Strafrecht BES. Voor de leeftijdsgrenzen voor het geven van toestemming wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen voor medische hulpverleners in de Wgbo. De BES-wetgeving kent geen tuchtrecht voor
jeugdzorgprofessionals. Zijn zij in Europees-Nederland BIG- of SKJ-geregistreerd en/of lid van een beroepsvereniging, dan vallen zij wel onder een of meer vormen van tuchtrecht.

11.2 Beroepsgeheim
Het beroepsgeheim houdt in dat de jeugdzorgprofessional gericht toestemming moet vragen en krijgen van zijn cliënt voor het delen van informatie. Dit beroepsgeheim is een belangrijk instrument om er voor te zorgen dat iedereen zich vrij voelt om een beroep te doen op de hulp van een jeugdzorgprofessional.

Uitzondering – Jeugdzorgprofessional bij dezelfde jeugdzorg aan de cliënt betrokken
Toestemming wordt verondersteld als een jeugdzorgprofessional informatie deelt met een andere jeugdzorgprofessional die bij hetzelfde type jeugdzorg aan dezelfde cliënt is betrokken.

30 Zie hierover ook de Bestuurlijke afspraken jeugdzorg Caribisch Nederland d.d. 7-6-2023.

Uitzondering – Meldrecht
Als een jeugdzorgprofessional signalen heeft van kindermishandeling of huiselijk geweld, kan hij een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM31. De jeugdzorgprofessional maakt dan gebruik van zijn meldrecht. Dit wil zeggen dat de jeugdzorgprofessional voor het doen van de melding geen toestemming nodig heeft van de cliënt. Wel wordt van de jeugdzorgprofessional gevraagd dat hij bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling de stappen van de verplichte beschermingscode zet om zo tot een zorgvuldig besluit te komen over het al dan niet doen van een melding32.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht geeft de jeugdzorgprofessional ook het recht om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM zonder toestemming van de cliënt informatie over hem te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheid of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Als tweede voorwaarde geldt dat de jeugdzorgprofessional de cliënt informeert zodat deze weet welke informatie er wordt gedeeld met het advies- en meldpunt HGKM.

Uitzondering – Conflict van plichten
Het wettelijk meldrecht richt zich alleen op informatie delen met het advies- en meldpunt HGKM. Van dit recht kan geen gebruik worden gemaakt voor het delen van informatie met andere hulpverleners of instanties, zoals de school of een jeugdarts. Daarvoor heeft de jeugdzorgprofessional toestemming nodig van zijn cliënt. Dit toestemmingsvereiste is niet absoluut. Een jeugdzorgprofessional kan beklemd raken tussen twee plichten: de plicht om te zwijgen en de plicht om te spreken. Op basis van een zorgvuldige afweging kan hij besluiten om zonder toestemming informatie te delen als dit noodzakelijk is om (het aanzienlijk risico op) ernstige schade bij zijn cliënt of bij een ander te voorkomen.

31 Het meldrecht is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.
32 Deze verplichting om de beschermingscode te gebruiken is eveneens opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Meldplicht geweld in de hulpverleningsrelatie
Terzijde wijzen we op de meldplicht33 die geldt voor jeugdzorgprofessionals bij geweld in de jeugdzorg. Deze meldplicht houdt in dat jeugdzorgprofessionals, via de leiding van hun instelling, een melding moeten doen als zij concrete aanwijzingen hebben dat er lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld wordt gebruikt door een jeugdzorgprofessional tegen een cliënt. Ook geweld van cliënten onderling moet worden gemeld als deze cliënten minimaal een dagdeel in dezelfde instelling verblijven. De melding moet worden gedaan bij de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd.

Op grond van beleidsregels van de Inspectie hoeft in geval van geweld tussen cliënten geen melding te worden gedaan van ‘minder ernstig lichamelijk of geestelijk geweld’. Daaronder verstaat de Inspectie geweld waarvoor achteraf geen medische of gedragskundige behandeling nodig was en/of waarbij de politie niet betrokken werd. Deze geweldsincidenten moeten wel intern worden vastgelegd en in een jaarrapportage worden gemeld aan de Inspectie.

NB – Deze uitzondering geldt niet voor geweld van een jeugdzorgprofessional ten opzichte van een cliënt. Dit geweld moet altijd worden gemeld. De uitzondering geldt ook niet voor seksueel geweld tussen cliënten. Deze vorm van geweld moet ook altijd worden gemeld.

Let op: De meldplicht voor professionals richt zich op geweld gepleegd in de jeugdzorg. Het meldrecht en de verplichte beschermingscode richten zich op kindermishandeling en huiselijk geweld in de thuissituatie.

33 Deze meldplicht is opgenomen in artikel 18.4.7d Invoeringswet openbare lichamen BES.

Tucht- en klachtrecht
In het tucht- en het klachtrecht staat de vraag centraal of de jeugdzorgprofessional zorgvuldig heeft gehandeld. De beoordeling daarvan vindt o.a. plaats op basis van het dossier en van verklaringen van de cliënt en de beroepskracht. Er wordt niet geoordeeld met ‘de wijsheid achteraf’, maar gekeken of de jeugdzorgprofessional, op het moment van handelen, met de kennis die hij toen had, een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Van belang daarbij is of hij vooraf een deskundige collega heeft geraadpleegd en of hij heeft geprobeerd de belangen van alle betrokkenen mee te wegen.

In geval van een klacht over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM wordt beoordeeld of de professional de stappen van de verplichte beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding voldoet aan de eisen van zorgvuldig delen van gegevens.

In geval van een tucht- of klachtzaak over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM wordt o.a. beoordeeld of de jeugdzorgprofessional de stappen van de beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding voldoet aan de eisen van zorgvuldig delen van gegevens.

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een tuchtcollege van beroepsgenoten en juristen naar aanleiding van een klacht beoordeelt of de professional volgens de professionele standaard heeft gehandeld. De BESwetgeving kent geen specifiek tuchtrecht voor jeugdzorgprofessionals. Als een jeugdzorgprofessional die werkzaam is op BES in Europees- Nederland SKJ of BIG-geregistreerd is, valt hij onder het SKJ of BIG-
tuchtrecht. Is de jeugdzorgprofessional lid van een beroepsvereniging, zoals het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO) of de Beroepsvereniging van professionals in Sociaal Werk (BPSW), dan is het betreffende verenigingstuchtrecht van toepassing.

Klachtrecht
Als de jeugdzorginstelling een klachtenregeling kent, kunnen cliënten hun onvrede over het handelen van jeugdzorgprofessionals aan een klachtencommissie of een klachtenfunctionaris voorleggen.

Toezicht
Toezicht op de jeugdzorg wordt uitgeoefend door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

12.1 Wettelijk kader

Met niet vrij toegankelijke jeugdzorg34 wordt in deze handreiking gedoeld op iedere vorm van: tweedelijns jeugdzorg die ambulant wordt ingezet bij onveilig opgroeien, na opschaling door de eerstelijns jeugdzorg, na verwijzing door het advies- en meldpunt HGKM, of in het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel; en van derdelijns jeugdzorg die bestaat uit pleeg- en jeugdzorg met verblijf. De inzet van deze vorm van jeugdzorg verloopt via de tweedelijns jeugdzorg.

Deze niet vrij toegankelijke tweede- en derdelijns jeugdzorg kan bestaan uit vrijwillige en (door de rechter opgelegde) gedwongen trajecten. In geval van een vrijwillig traject zal veelal sprake zijn van ‘drang’. Dit wil zeggen dat ouders en jeugdige vooraf duidelijk wordt gemaakt dat de jeugdzorg niet vrijblijvend is en dat er voor hen gevolgen zijn verbonden aan het weigeren of stoppen van de jeugdzorg.

De niet vrij toegankelijke jeugdzorg kent op BES geen specifieke wetgeving als het gaat om het delen van informatie. Het beroepsgeheim van de jeugdzorgprofessional wordt afgeleid van drie algemene privacybepalingen: artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 10 Grondwet en artikel 285 Wetboek van Strafrecht BES. Voor de leeftijdsgrenzen voor het geven van toestemming wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen voor medische hulpverleners in de Wgbo.

De BES-wetgeving kent geen tuchtrecht voor jeugdzorgprofessionals. Zijn zij in Europees-Nederland BIG- of SK-geregistreerd en/of lid van een beroepsvereniging, dan vallen zij wel onder een of meer vormen van tuchtrecht.

34 Zie hierover ook de bestuurlijke afspraken jeugdzorg Caribisch Nederland d.d. 7-6-2023.

12.2 Beroepsgeheim

Het beroepsgeheim van jeugdzorgprofessionals houdt in dat zij toestemming van de cliënt nodig hebben om informatie te delen. In geval van een door de rechter opgelegde vorm van jeugdzorg geldt het toestemmingsvereiste niet als de jeugdzorgprofessional rapporteert aan de rechter of aan de Voogdijraad. Wel geldt in dat geval dat de jeugdzorgprofessional de cliënt vooraf laat weten dat en wat hij aan de rechter of aan de Voogdijraad zal rapporteren én dat de cliënt de gelegenheid krijgt om zijn eigen zienswijze of een aanvulling op de rapportage van de jeugdzorgprofessional toe te voegen.

Heeft de niet vrij toegankelijke jeugdzorg een vrijwillig karakter, al dan niet met een zekere vorm van drang, dan geldt als uitgangspunt dat de jeugdzorgprofessional toestemming moet hebben voor het delen van informatie met anderen. Lukt dat niet dan kan voor overleg met andere professionals in sommige gevallen een beroep worden gedaan op het hieronder beschreven conflict van plichten.

Uitzondering – Meldrecht
Als een jeugdzorgprofessional signalen heeft van kindermishandeling of huiselijk geweld, kan hij een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM. De jeugdzorgprofessional maakt dan gebruik van zijn meldrecht35. Dit wil zeggen dat de jeugdzorgprofessional voor het doen van de melding geen toestemming nodig heeft van de cliënt. Wel is de jeugdzorgprofessional verplicht om bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling de stappen van de beschermingscode te zetten om zo tot een zorgvuldig besluit te komen over het al dan niet doen van een melding36.

35 Zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.
36 Ook deze verplichting om de beschermingscode te gebruiken is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht geeft de jeugdzorgprofessional ook het recht om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM zonder toestemming van de cliënt informatie over hem te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheid of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Als tweede voorwaarde geldt dat de jeugdzorgprofessional de cliënt of de ouder informeert zodat deze weet welke informatie er is gedeeld met het advies- en meldpunt HGKM.

NB: Als een jeugdzorgprofessional jeugdzorg biedt na verwijzing door het advies- en meldpunt HGKM biedt het meldrecht de professional de ruimte om met het advies- en meldpunt te overleggen mocht er opnieuw geweld plaatsvinden of als duidelijk wordt dat de jeugdzorg niet volstaat om het geweld te stoppen.

Uitzondering – door de rechter opgelegde jeugdzorg
Voor gedwongen jeugdzorg, opgelegd door de rechter, geldt dat een jeugdzorgprofessional geen toestemming nodig heeft van zijn cliënt om over de voortgang of de resultaten van de jeugdzorg aan de rechtbank of aan de Voogdijraad te rapporteren.

Uitzondering – Conflict van plichten
Het wettelijk meldrecht richt zich alleen op informatie delen met het advies- en meldpunt HGKM. Van dit recht kan geen gebruik worden gemaakt voor het delen van informatie met andere hulpverleners of instanties, zoals een huisarts, de politie of de school. Daarvoor heeft de jeugdzorgprofessional in beginsel toestemming nodig van zijn cliënt. Dit toestemmingsvereiste is niet absoluut. Een jeugdzorgprofessional
kan beklemd raken tussen twee plichten: de plicht om te zwijgen en de plicht om te spreken. Op basis van een zorgvuldige afweging kan hij besluiten om zonder toestemming informatie te delen als dit noodzakelijk is om (een aanzienlijk risico op) ernstige schade bij zijn cliënt of bij een ander te voorkomen.

Meldplicht geweld in de hulpverleningsrelatie
Terzijde wijzen we op de meldplicht37 die geldt voor jeugdzorgprofessionals bij geweld in de jeugdzorg. Deze meldplicht houdt in dat jeugdzorgprofessionals, via de leiding van hun instelling, een melding moeten doen als zij concrete aanwijzingen hebben dat er lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld wordt gebruikt door een jeugdzorgprofessional tegen een cliënt.. Ook geweld van cliënten onderling moet worden gemeld als deze cliënten minimaal een dagdeel in dezelfde instelling verblijven. De melding moet worden gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

Op grond van beleidsregels van de Inspectie hoeft in geval van geweld tussen cliënten geen melding te worden gedaan van ‘minder ernstig lichamelijk of geestelijk geweld’. Daaronder verstaat de Inspectie geweld waarvoor achteraf geen medische of gedragskundige behandeling nodig was en/of waarbij de politie niet betrokken werd. Deze geweldsincidenten moeten wel intern worden vastgelegd en in een jaarrapportage aan de Inspectie moeten zij worden opgenomen.

NB – Deze uitzondering geldt niet voor geweld van een jeugdzorgprofessional ten opzichte van een cliënt. Dit geweld moet altijd worden gemeld. De uitzondering geldt ook niet voor seksueel geweld tussen cliënten. Deze vorm van geweld moet ook altijd worden gemeld.

De meldplicht richt zich op geweld gepleegd in de jeugdzorg. Het meldrecht en de beschermingscode richten zich op kindermishandeling en huiselijk geweld in de thuissituatie

37 Deze meldplicht is opgenomen in artikel 18.4.7d Invoeringswet openbare lichamen BES.

12.3 Tucht- en klachtrecht
In het tucht en het klachtrecht staat de vraag centraal of er zorgvuldig is gehandeld. De beoordeling daarvan vindt o.a. plaats op basis van het dossier en van verklaringen van de cliënt en de beroepskracht. Er wordt niet geoordeeld met ‘de wijsheid achteraf’, maar gekeken of de jeugdzorgprofessional, op het moment van handelen, met de kennis die hij toen had, een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Van belang
daarbij is of hij een collega vooraf heeft geraadpleegd en of hij heeft geprobeerd de belangen van alle betrokkenen mee te wegen.

In geval van een klacht over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM zal beoordeeld worden of de professional de stappen van de verplichte beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding zorgvuldig is geformuleerd.

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een tuchtcollege van beroepsgenoten en juristen naar aanleiding van een klacht beoordeelt of de jeugdzorgprofessional volgens de professionele standaard heeft gehandeld. De BESwetgeving kent geen specifiek tuchtrecht voor jeugdzorgprofessionals. Als een jeugdzorgprofessional die werkzaam is op BES en in Europees- Nederland SKJ of BIG-geregistreerd is, dan valt hij onder het SKJ of BIG-tuchtrecht. Is de medewerker lid van een beroepsvereniging, zoals het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO) of de Beroepsvereniging van professionals in Sociaal Werk (BPSW), dan is (ook) het betreffende verenigingstuchtrecht van toepassing.

Klachtrecht
Als de jeugdzorginstelling een klachtenregeling kent, wat o.a. bij ZJCN Jeugdzorg het geval is, kunnen cliënten hun onvrede over het handelen van jeugdzorgprofessionals aan een klachtencommissie of een klachtenfunctionaris voorleggen.

Toezicht
Toezicht op de jeugdzorg wordt uitgeoefend door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

13.1 Wettelijk kader

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek beschrijft de taken van de Voogdijraad. Een van de taken van de Voogdijraad is onderzoek doen in alle gevallen waarin de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van minderjarigen ernstig wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet voldoende is. In dergelijke gevallen doet de Voogdijraad onderzoek. Op basis van dit onderzoek beslist de Voogdijraad of het noodzakelijk is om bij de rechtbank een verzoek in te dienen om een kinderbeschermingsmaatregel zoals een ondertoezichtstelling (OTS) of het beëindigen van het gezag van de ouders (‘ontheffen’ of ‘ontzetten’). Een andere taak van de Voogdijraad is het doen van onderzoek en het geven van advies aan de rechter en het Openbaar Ministerie over door de politie aangehouden minderjarige verdachten.

De juridische basis voor het delen van informatie is voor de Voogdijraad niet de toestemming van de cliënt maar de specifieke overheidstaak die de Raad is opgedragen. De Wet bescherming persoonsgegevens BES noemt deze juridische basis ‘de publiekrechtelijke taakuitoefening’38. De BES-wetgeving kent geen tuchtrecht voor medewerkers van de Voogdijraad. Zijn zij in Europees-Nederland BIG- of SKJgeregistreerd of lid van een beroepsvereniging dan vallen zij wel onder een of meer vormen van tuchtrecht.

NB:

  • Vanwege de specifieke taken en de positie van de Voogdijraad valt de Voogdijraad niet onder de verplichte beschermingscode
  • De Voogdijraad gebruikt de term informanten voor professionals aan wie de Voogdijraad in het kader van een onderzoek informatie vraagt over hun cliënt

38 Art. 8 onder de Wet bescherming persoonsgegevens BES.

13.2 Geen toestemmingsvereiste, wel openheid

Benaderen van informanten
De Voogdijraad benadert informanten bij voorkeur met toestemming van de ouders. Maar de Voogdijraad is niet afhankelijk van de toestemming van de ouders, de Voogdijraad kan ook informanten benaderen als ze daarvoor geen toestemming van de ouders heeft. In dat geval laat de Voogdijraad de informant weten dat er geen toestemming is voor het overleg én wordt hem ook uitgelegd waarom de Voogdijraad meent dat de gevraagde informatie noodzakelijk is.

Positie informanten die door de Voogdijraad worden benaderd
Ook al heeft de Voogdijraad zelf juridisch gezien geen toestemming nodig voor het benaderen van informanten, veel van deze informanten, zoals o.a. alle hulpen zorgverleners, hebben zelf wel toestemming nodig van hun cliënt om informatie met de Voogdijraad te delen.

Als de Voogdijraad een professional benadert, zoekt deze eerst contact met zijn cliënt om te beschrijven welke informatie hij wil delen en waarom hij dat noodzakelijk vindt. Op basis van deze informatie vraagt hij zijn cliënt om toestemming. Lukt dat niet dan maakt de informant een afweging of hij niet toch informatie moet delen met de Voogdijraad, ook al ontbreekt daarvoor de toestemming. Dat gebeurt op basis van een zogeheten conflict van plichten. In de afweging die de informant maakt, laat hij zwaar wegen dat de Voogdijraad alleen een onderzoek instelt en om informatie vraagt als er aanwijzingen zijn dat de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van een minderjarige ernstig wordt bedreigd. Daarom zal de afweging die de informant maakt er in veel gevallen toe leiden dat de informant, ook bij het ontbreken van toestemming, informatie met de Voogdijraad deelt.

Soms zal de Voogdijraad al mede namens de te benaderen informant toestemming aan de ouders hebben gevraagd. Toch is het ook dan zorgvuldig als de informant zelf eerst contact zoekt met zijn cliënt om te beschrijven welke informatie hij met de Voogdijraad wil delen. Pas als de ouders dit weten kunnen ze immers gerichte toestemming geven.

Openheid van de Voogdijraad t.o.v. cliënten
De Voogdijraad kent een open werkwijze ten opzichte van de ouders. Het onderzoek start met een gesprek met de ouders en de Voogdijraad informeert de ouders ook welke beroepskrachten als informanten zullen worden benaderd. Ook het rapport dat de Voogdijraad op basis van het onderzoek opstelt, wordt aan de ouders ter inzage gegeven en zij krijgen de gelegenheid om hun visie en hun aanvullingen aan het rapport toe te voegen.

13.3 Tucht- en klachtrecht

In het tucht en het klachtrecht staat de vraag centraal of er zorgvuldig is gehandeld. De beoordeling daarvan vindt o.a. plaats op basis van het dossier en van verklaringen van de cliënt en de medewerker van de Voogdijraad. Er wordt niet geoordeeld met ‘de wijsheid achteraf’, maar gekeken of de medewerker, op het moment van handelen, met de kennis die hij toen had, zorgvuldig heeft gehandeld. Van belang daarbij is o.a. of hij de richtlijnen heeft gevolgd die binnen de Voogdijraad gelden voor het uitvoeren van het onderzoek en het uitbrengen van adviezen.

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een college van beroepsgenoten en juristen naar aanleiding van een klacht beoordeelt of de beroepskracht volgens de professionele standaard heeft gehandeld. De BES-wetgeving kent geen specifiek tuchtrecht voor medewerkers van de Voogdijraad. Is een medewerker in Europees-Nederland SKJ of BIG-geregistreerd, dan valt hij onder het SKJ of BIG-tuchtrecht. Is de medewerker lid van een Europees-Nederlandse beroepsvereniging zoals het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO) of de Beroepsvereniging van professionals in Sociaal Werk (BPSW), dan is het betreffende verenigingstuchtrecht van toepassing.

Klachtrecht
De Voogdijraad kent een interne klachtenprocedure voor cliënten die niet tevreden zijn over het handelen van medewerkers van de Voogdijraad. Wanneer een interne procedure niet naar tevredenheid van een cliënt is afgerond, kan hij de Nationale ombudsman vragen om een onderzoek in te stellen naar het handelen van de Voogdijraad.

Toezicht
Toezicht op de Voogdijraad wordt uitgeoefend door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

 

14.1 Wettelijk kader

Voor het delen van informatie over leerlingen met professionals en instanties buiten de school, zoals een jeugdzorgprofessional, de jeugdarts, of de naschoolse opvang, kent het onderwijs geen ’eigen’ wetgeving. Het toestemmingsvereiste dat voor het delen van deze informatie geldt, is opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens BES. Ook de leeftijdsgrens van 16 jaar die geldt bij het geven van toestemming, is opgenomen in deze wet. Er is geen tuchtrecht in het onderwijs, wel beschikken de scholen op BES over een klachtenregeling.

14.2 Informatie delen

Als een school een overleg wil houden over een leerling waaraan ook andere instanties of personen van buiten de school meedoen, of als de school informatie wil delen met een andere instantie of professional, is daarvoor de toestemming nodig van de leerling en/of zijn ouders. Deze toestemming dient gericht te worden gevraagd en gegeven.

NB:

  • Het wetsvoorstel Kinderopvang BES39 vraagt van de school en de kinderopvang om een ‘warme overdracht’ te organiseren in de vorm van een gesprek tussen de school en de kinderopvang als een kind de opvang verlaat en naar de basisschool gaat. Voor dit gesprek is de instemming van de ouders vereist en zij worden uitdrukkelijk uitgenodigd bij het gesprek aanwezig te zijn.

39 TK 36.306, 1-3, ingediend bij de Tweede Kamer in februari 2023.

  • Als een leerling de basisschool verlaat en naar een andere basisschool of naar het voortgezet onderwijs gaat, is de school verplicht om een onderwijskundig rapport op te stellen dat is bedoeld voor de nieuwe school van de leerling. Het onderwijskundig rapport bevat de leerresultaten en de leermogelijkheden van de leerling en, voor zover relevant voor het onderwijs, informatie over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Bij het verlaten van de school wordt het onderwijskundig rapport aan de ouders gegeven zodat zij het rapport aan de nieuwe basisschool of de nieuwe school voor voortgezet onderwijs kunnen geven.

Uitzondering – Meldrecht
Als een school signalen heeft van kindermishandeling of huiselijk geweld, kan de school een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM. De school maakt dan gebruik van het meldrecht40. Dit wil zeggen dat de school voor het doen van de melding geen toestemming nodig heeft van de ouders of de leerling. Wel wordt van de school gevraagd bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling de stappen zet van de verplichte beschermingscode om zo tot een zorgvuldig besluit te komen over het al dan niet doen van een melding41.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht geeft de school ook het recht om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM zonder toestemming van de ouders of de leerling informatie over hem te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheid of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Als tweede voorwaarde geldt dat de school de ouders laat weten welke informatie met het advies- en meldpunt HGKM zal worden gedeeld.

Uitzondering –Conflict van plichten
Het meldrecht richt zich alleen op informatie delen met het advies- en meldpunt HGKM. Van dit recht kan geen gebruik worden gemaakt voor het delen van informatie met andere professionals en instanties, zoals een jeugdzorgprofessional of de huisarts. Daarvoor heeft de school toestemming nodig van de ouders of de leerling. Dit toestemmingsvereiste is niet absoluut. Een school kan beklemd raken tussen twee plichten: de plicht om te zwijgen en de plicht om te spreken. Op basis van een zorgvuldige afweging kan de school besluiten om toch informatie te delen als dit noodzakelijk is om (een aanzienlijk risico op) ernstige schade voor de leerling of voor een ander te voorkomen.

Meldplicht seksueel misbruik
Terzijde wijzen we op de meldplicht seksueel misbruik42 die voor alle medewerkers van een school geldt. Vermoedt of hoort een personeelslid dat een andere professional op school seksueel misbruik of ontucht pleegt (of heeft gepleegd) met een minderjarige leerling, dan is het personeelslid verplicht dit onmiddellijk te melden bij het schoolbestuur. Een personeelslid kan zich in dergelijke situaties niet beroepen op een geheimhoudingsplicht.

Deze meldplicht richt zich op seksueel misbruik of ontucht gepleegd door iemand die werk voor de school verricht (docent, conciërge, psycholoog die is ingehuurd voor de begeleiding van een bepaalde leerling, enz.) Het meldrecht en de beschermingscode zijn gericht op kindermishandeling in de thuissituatie.

14.3 Tucht- en klachtrecht

Er geldt geen tuchtrecht voor docenten. Wel kennen de scholen op BES een klachtenregeling op basis waarvan de ouders kunnen klagen over het handelen van (docenten en andere medewerkers van) de school. In geval van een klacht over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM wordt o.a. beoordeeld of de school de stappen van de beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding voldoet aan de eisen van zorgvuldig delen van gegevens.

Toezicht
Toezicht op het onderwijs op BES wordt uitgeoefend door de Inspectie voor het onderwijs.

40 Vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld BES.
41 Het verplicht gebruik van de beschermingscode is eveneens vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.
42 Art 6 lid 3 Wet primair onderwijs BES, art. 4 lid 3 Wet voortgezet onderwijs BES.

 

15.1 Wettelijk kader

Met de term kinderopvang wordt in dit hoofdstuk gedoeld op kindercentra en gastouders die met een vergunning van het bestuurscollege opvang bieden aan kinderen die nog niet naar de basisschool gaan en / of die naschoolse opvang bieden aan kinderen die onderwijs op een basisschool volgen.

Voor het delen van informatie over kinderen met professionals en instanties buiten de kinderopvang, zoals de school, of het maatschappelijk werk, kent de kinderopvang geen ’eigen’ wetgeving. Het toestemmingsvereiste dat voor het delen van deze informatie geldt, is opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens BES. Ook de leeftijdsgrens van 16 jaar die geldt bij het geven van toestemming, is opgenomen in deze wet. De BES-wetgeving kent geen tuchtrecht voor medewerkers in de kinderopvang. Zijn zij in Europees-Nederland BIG- of SKJ-geregistreerd of lid van een beroepsvereniging dan vallen zij wel onder een of meer vormen van tuchtrecht.

15.2 Informatie delen

Als de kinderopvang een overleg wil houden over een kind waaraan ook andere instanties of professionals van buiten de kinderopvang meedoen, of als de kinderopvang informatie wil delen met een andere instantie of professional, is daarvoor de toestemming nodig van de ouders. Deze toestemming dient gericht te worden gevraagd en gegeven.

Warme overdracht kinderopvang – school
Het wetsvoorstel Kinderopvang BES43 vraagt van de school en de kinderopvang een ‘warme overdracht’ te organiseren in de vorm van een gesprek tussen school en kinderopvang als een kind de dagopvang verlaat en naar de basisschool gaat. Voor dit gesprek is de instemming van de ouders vereist en zij worden uitdrukkelijk uitgenodigd bij het gesprek aanwezig te zijn.

Uitzondering –Meldrecht
Als de kinderopvang signalen heeft van kindermishandeling of huiselijk geweld, kan de kinderopvang een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM. De kinderopvang maakt dan gebruik van het meldrecht44. Dit wil zeggen dat de kinderopvang voor het doen van de melding geen toestemming nodig heeft van de ouders of de leerling. Wel wordt van de kinderopvang gevraagd dat zij bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling de stappen van de verplichte beschermingscode zet om zo tot een zorgvuldig besluit te komen over het al dan niet doen van een melding45.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht geeft de kinderopvang ook het recht om op verzoek van het adviesen meldpunt HGKM zonder toestemming van de ouders informatie over het kind en de ouders te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheid of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Als tweede voorwaarde geldt dat de kinderopvang de ouders informeert zodat zij weten welke informatie er met het advies- en meldpunt HGKM is gedeeld.

43 TK 36.306, 1-3, ingediend bij de Tweede Kamer in februari 2023.
44 Vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld BES.
45 Het verplicht gebruik van de beschermingscode is eveneens vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Uitzondering – Conflict van plichten
Het meldrecht richt zich alleen op informatie delen met het advies- en meldpunt HGKM. Van dit recht kan geen gebruik worden gemaakt voor het delen van informatie met andere professionals en instanties zoals de school, of de jeugdzorg. Daarvoor heeft de kinderopvang toestemming nodig van de ouders. Dit toestemmingsvereiste is niet absoluut. De kinderopvang kan beklemd raken tussen twee plichten: de plicht om te zwijgen en de plicht om te spreken. Op basis van een zorgvuldige afweging kan de kinderopvang besluiten om zonder toestemming informatie te delen als dit noodzakelijk is om (een aanzienlijk risico op) ernstige schade bij het kind of bij een ander te voorkomen.

Meldplicht zedendelicten en mishandeling
Terzijde wijzen we op de meldplicht zedenmisdrijven en mishandeling in bovengenoemd wetsvoorstel Kinderopvang BES. Weet een medewerker van een kindercentrum dat een andere professional die voor een kindercentrum werkzaamheden verricht, zich schuldig maakt (of heeft gemaakt) aan een zedenmisdrijf of mishandeling tegen een kind in de kinderopvang, dan is de medewerker verplicht dit onmiddellijk te melden bij het bestuur van de kinderopvang. Deze meldplicht gaat in als het wetsvoorstel Kinderopvang BES kracht van wet krijgt.

De meldplicht richt zich op seksueel misbruik en mishandeling gepleegd door iemand die werk verricht voor de kindercentra (leidster, leidinggevende, ingehuurde schoonmaakster, enz.) Het meldrecht en de beschermingscode zijn gericht op (signalen van) kindermishandeling in de thuissituatie.

15.3 Tucht- en klachtrecht

In het tucht en het klachtrecht staat de vraag centraal of er zorgvuldig is gehandeld. De beoordeling daarvan vindt o.a. plaats op basis van het dossier en van verklaringen van de cliënt en de professional. Er wordt niet geoordeeld met ‘de wijsheid achteraf’, maar gekeken of de professional, op het moment van handelen, met de kennis die hij toen had, een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Van belang daarbij is of hij een collega vooraf heeft geraadpleegd en of hij heeft geprobeerd de belangen van alle betrokkenen mee te wegen.

In geval van een tucht- of klachtzaak over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM wordt o.a. beoordeeld of de kinderopvang de stappen van de beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding voldoet aan de eisen van zorgvuldig delen van gegevens.

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een college van beroepsgenoten en juristen naar aanleiding van een klacht beoordeelt of de professional volgens de professionele standaard heeft gehandeld. De BES-wetgeving kent geen specifiek tuchtrecht voor medewerkers van de kinderopvang. Is een medewerker die op BES werkzaam is in EuropeesNederland SKJ of BIG-geregistreerd is, dan valt hij onder het SKJ of BIG-tuchtrecht. Is de medewerker lid van een beroepsvereniging, zoals het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO), dan is het betreffende verenigingstuchtrecht van toepassing.

Klachtrecht
Als het hierboven genoemde wetsvoorstel Kinderopvang BES kracht van wet krijgt, moeten kindercentra beschikken over een klachtenregeling. De verplichte klachtenprocedure geldt niet voor de kinderopvang door gastouders.

Toezicht
Toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang wordt uitgeoefend door de Inspectie voor het onderwijs.

16.1 Wettelijk kader

Leerplichtambtenaren oefenen namens het bestuurscollege toezicht uit op de naleving van de leerplicht. Voor het delen van informatie over leerlingen hebben de leerplichtambtenaren geen toestemming nodig. De juridische basis daarvoor is de specifieke overheidstaak – het toezicht op de leerplicht – genoemd in de Leerplichtwet BES. De Wet bescherming persoonsgegevens BES noemt deze juridische basis ‘de publiekrechtelijke taakuitoefening’.

De leerplichtambtenaar is ook opsporingsambtenaar voor strafbare vormen van schoolverzuim. In dit strafrechtelijk kader kan hij informatie delen met het Openbaar Ministerie en de rechter.

Voor de leerplichtambtenaren geldt geen tuchtrecht. Wel vallen de leerplichtambtenaren onder het klachtrecht dat voor (medewerkers van) het bestuurscollege geldt.

16.2 Informatie delen

Geen toestemming, wel openheid
De leerplichtambtenaar heeft als toezichthoudende ambtenaar geen toestemming nodig om informatie te delen met andere instanties. Informatie kan worden gedeeld over het feitelijke schoolverzuim en over de omstandigheden die het schoolverzuim veroorzaken of die de terugkeer naar school kunnen bevorderen. In dit kader kan ook informatie worden gedeeld over signalen of de aanpak van huiselijk geweld of
kindermishandeling.

Stelt de leerplichtambtenaar een onderzoek in naar de oorzaken van het schoolverzuim, dan legt hij in zijn contacten met de ouders en de  leerling uit wie hij als informanten gaat benaderen of met wie hij gaat overleggen. Hij bespreekt ook de uitkomsten van zijn onderzoek met de ouders en/ of de leerling.

Informatie verstrekken aan de leerplichtambtenaar
Omdat de leerplichtambtenaar een toezichthoudende ambtenaar is, is een ieder verplicht hem in zijn toezichthoudende taak medewerking te verlenen en de informatie die hij opvraagt met hem te delen. De verplichting om informatie te verstrekken geldt niet als plicht voor hulpverleners met een geheimhoudingsplicht. Zij hebben in principe toestemming van hun cliënt nodig voor het delen van informatie met de leerplichtambtenaar. Krijgen ze deze toestemming niet, dan kunnen ze een afweging maken of niet toch informatie moet worden verstrekt om
het aanzienlijk risico op ernstige schade bij de leerling of bij een ander te voorkomen.

NB – Voor het onderwijs geldt de wettelijke plicht om schoolverzuim bij de leerplichtambtenaar te melden en de leerplichtambtenaar alle informatie over de leerling te verstrekken die nodig is om de leerling weer onderwijs te laten volgen.

NB – Sommige vormen van schoolverzuim zijn strafbaar gesteld in de Leerplichtwet BES. Voor deze strafbare feiten is de leerplichtambtenaar opsporingsambtenaar. In dit kader kan hij procesverbaal opmaken en dit proces-verbaal en andere relevante informatie delen met het Openbaar Ministerie en de rechter.

Meldrecht en verplichte beschermingscode
Als leerplichtambtenaren signalen hebben van kindermishandeling of huiselijk geweld, kunnen zij een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM. Leerplichtambtenaren maken dan gebruik van het meldrecht46. Dit wil zeggen dat de leerplichtambtenaren voor het doen van de melding geen toestemming nodig hebben van de ouders of de leerling. Wel wordt van leerplichtambtenaren gevraagd dat zij bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling de stappen zetten van de verplichte beschermingscode om zo tot een zorgvuldig besluit te komen over het al dan niet doen van een melding47.

46 Vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld BES.
47 Het verplicht gebruik van de beschermingscode is eveneens vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht geeft leerplichtambtenaren ook het recht om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM zonder toestemming van de ouders informatie over de leerling en de ouders te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheid of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Als tweede voorwaarde geldt dat de leerplichtambtenaar de cliënt of de ouder informeert zodat deze weet welke informatie er wordt gedeeld met het advies- en meldpunt HGKM.

16.3 Klachten tuchtrecht

Er geldt geen tuchtrecht voor leerplichtambtenaren. Wel kunnen er klachten over het handelen van leerplichtambtenaren worden ingediend op grond van de klachten-regeling van de bestuurscolleges BES.

In geval van een klacht over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM wordt o.a. beoordeeld of de leerplichtambtenaar de stappen van de
beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding voldoet aan de eisen van zorgvuldig delen van gegevens.

Is de klager niet tevreden over de uitkomst van de interne procedure dan kan hij de Nationale ombudsman vragen om onderzoek te doen.

17.1 Wettelijk kader
Bureau Slachtofferhulp (hierna: Slachtofferhulp) heeft geen eigen specifiek wettelijk kader als het gaat om het delen van informatie. Het toestemmingsvereiste waaraan medewerkers van Slachtofferhulp zijn gebonden, is opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens
BES. Ook de leeftijdsgrens van 16 jaar die geldt bij het geven van toestemming is opgenomen in deze wet. De BES-wetgeving kent geen tuchtrecht voor medewerkers van Slachtofferhulp. Zijn zij in Europees-Nederland BIG of SKJ-geregistreerd, of lid van een beroepsvereniging dan vallen zij wel onder een of meer vormen van tuchtrecht..

NB – Ook al is Slachtofferhulp in Caribisch Nederland organisatorisch een onderdeel van het Korps Politie Caribisch Nederland, Slachtofferhulp heeft een eigen wettelijk kader. De hulp die Slachtofferhulp biedt is een vorm van vrijwillige hulp en ondersteuning bij misdrijven, calamiteiten, verkeersongevallen en vermissing.

Toestemmingsvereiste
Het toestemmingsvereiste van Slachtofferhulp houdt in dat de medewerkers gericht toestemming moeten vragen en krijgen van hun cliënt om informatie over hen te delen met anderen buiten Slachtofferhulp.

Dit toestemmingsvereiste is een belangrijk instrument om er voor te zorgen dat cliënten zich vrij voelen om een beroep te doen op Slachtofferhulp.

Het toestemmingsvereiste geldt ook ten opzichte van politie en justitie.

Uitzondering – Medewerkers die beiden betrokken zijn bij Slachtofferhulp aan dezelfde cliënt
Toestemming wordt verondersteld en behoeft niet expliciet te worden gevraagd, als een medewerker van Slachtofferhulp informatie deelt met een andere collega van Slachtofferhulp die bij dezelfde cliënt is betrokken.

Uitzondering- Meldrecht
Als Slachtofferhulp signalen heeft van kindermishandeling of huiselijk geweld, kan Slachtofferhulp een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM. Slachtofferhulp maakt dan gebruik van het meldrecht48. Dit wil zeggen dat Slachtofferhulp voor het doen van de melding geen toestemming nodig heeft van de cliënt.

NB: Voor Slachtofferhulp gelden niet de verplichte stappen van de beschermingscode. Wel wordt van Slachtofferhulp verwacht dat zij in gesprek gaat over vermoedens en signalen en dat zij de cliënt vooraf over de melding informeert.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht geeft Slachtofferhulp ook het recht om op verzoek van het adviesen meldpunt HGKM zonder toestemming van de cliënt informatie over hem te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor de beoordeling van de veiligheid van de cliënt of een ander of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Als tweede voorwaarde geldt dat Slachtofferhulp de cliënt informeert zodat deze weet welke informatie er wordt gedeeld met het advies- en meldpunt HGKM.

Uitzondering – Conflict van plichten
Het meldrecht richt zich alleen op informatie delen met het advies- en meldpunt HGKM. Van dit recht kan geen gebruik worden gemaakt voor het delen van informatie met andere professionals en instanties, zoals een arts of een maatschappelijk werker. Daarvoor heeft Slachtofferhulp toestemming nodig van de cliënt. Dit toestemmingsvereiste is niet absoluut. Slachtofferhulp kan beklemd raken tussen twee plichten: de plicht om te zwijgen en de plicht om te spreken. Op basis van een zorgvuldige afweging kan Slachtofferhulp besluiten om toch informatie te delen ook al is er geen toestemming als dit noodzakelijk is om (een aanzienlijk risico op) aanzienlijke schade voor een cliënt of voor een ander te voorkomen.

48 Vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld BES.

17.2 Klacht en tuchtrecht

In het tucht en het klachtrecht staat de vraag centraal of er zorgvuldig is gehandeld. De beoordeling daarvan vindt o.a. plaats op basis van het dossier en van verklaringen van de cliënt en de professional. Er wordt niet geoordeeld met ‘de wijsheid achteraf’, maar gekeken of de professional, op het moment van handelen, met de kennis die hij toen had, een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Van belang daarbij is of hij een collega vooraf heeft geraadpleegd en of hij heeft geprobeerd de belangen van alle betrokkenen mee te wegen.

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een college bestaande uit beroepsgenoten en juristen naar aanleiding van een klacht beoordeelt of de professional volgens de professionele standaard heeft gehandeld. De BES-wetgeving kent geen specifiek tuchtrecht voor medewerkers van Slachtofferhulp. Is een op BES werkzame medewerker in Europees Nederland SKJ of BIG-geregistreerd, dan valt hij onder het SKJ of BIG-tuchtrecht. Is de medewerker lid van een beroepsvereniging, zoals het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO) of de Beroepsvereniging van professionals in Sociaal Werk (BPSW), dan is het betreffende verenigingstuchtrecht van toepassing.

Klachtrecht
Slachtofferhulp kent geen klachtenregeling.

18.1 Wettelijk kader

Onder ‘vrouwenopvang’ wordt in deze handreiking verstaan: tijdelijke vormen van onderdak en begeleiding voor vrouwen en mannen die hun huis hebben verlaten als gevolg van huiselijk geweld of mensenhandel49. De bestuurscolleges zijn verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid, de continuïteit en de kwaliteit van de vrouwenopvang op BES50.
De vrouwenopvang heeft geen eigen specifiek wettelijk kader als het gaat om het delen van informatie. Het toestemmingsvereiste waaraan de medewerkers van de vrouwenopvang zijn gebonden, is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling. De leeftijdsgrens van 16 jaar die geldt bij het geven van toestemming is opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens BES. Op basis van de BES-wetgeving geldt er geen tuchtrecht voor de medewerkers van de vrouwenopvang. Zijn zij in Europees-Nederland BIG- of SKJ-geregistreerd of lid van een beroepsvereniging, dan vallen zij wel onder een of meer vormen van tuchtrecht.

18.2 Toestemmingsvereiste

Het toestemmingsvereiste van de vrouwenopvang houdt in dat de medewerkers gericht toestemming moeten vragen en krijgen van hun cliënt om informatie te delen. Dit toestemmingsvereiste is een belangrijk instrument om er voor te zorgen dat cliënten zich vrij voelen om een beroep te doen op de vrouwenopvang. Het toestemmingsvereiste geldt ook ten opzichte van overheidsinstanties zoals bijvoorbeeld politie en justitie.

49 Voor mannen die een beroep doen op de vrouwenopvang is een aparte locatie beschikbaar.
50 Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Uitzondering – Medewerkers die beiden betrokken zijn bij de opvang van dezelfde cliënt
Toestemming wordt verondersteld en behoeft niet expliciet te worden gevraagd als een medewerker van de vrouwenopvang informatie deelt met een andere collega van de vrouwenopvang die bij dezelfde cliënt is betrokken.

Uitzondering – Meldrecht
Als de vrouwenopvang nieuwe signalen heeft van kindermishandeling of huiselijk geweld, kan de vrouwenopvang een melding doen bij het advies- en meldpunt HGKM. De vrouwenopvang maakt dan gebruik van het meldrecht51. Dit wil zeggen dat de vrouwenopvang voor het doen van de melding geen toestemming nodig heeft van de cliënt. Wel wordt van de vrouwenopvang verwacht dat zij bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling de stappen van de beschermingscode zet om zo tot een zorgvuldig besluit te komen over het al dan niet doen van een melding52.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht geeft de vrouwenopvang ook het recht om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM zonder toestemming van de cliënt informatie over hem te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor de beoordeling van de veiligheid van de cliënt of een ander of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Tweede voorwaarde is dat de vrouwenopvang de cliënt informeert zodat deze weet welke informatie er met het advies-en meldpunt HGKM zal worden gedeeld.

51 Vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld BES.
52 Het verplicht gebruik van de beschermingscode is eveneens vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Uitzondering – Conflict van plichten
Het meldrecht richt zich alleen op informatie delen met het advies- en meldpunt HGKM. Van dit recht kan geen gebruik worden gemaakt voor het delen van informatie met andere professionals en instanties zoals de huisarts, jeugdzorg of de politie. Daarvoor heeft de vrouwenopvang toestemming nodig van de cliënt. Dit toestemmingsvereiste is niet absoluut. De vrouwenopvang kan beklemd raken tussen twee plichten: de plicht om te zwijgen en de plicht om te spreken. De vrouwenopvang kan besluiten om toch informatie te delen, ook al is er geen toestemming, als het delen van informatie noodzakelijk is om (een aanzienlijk risico op) ernstige schade voor de cliënt of voor een ander te voorkomen.

18.3 Klacht en tuchtrecht
In het tucht en het klachtrecht staat de vraag centraal of er zorgvuldig is gehandeld. De beoordeling daarvan vindt o.a. plaats op basis van het dossier en van verklaringen van de cliënt en de professional. Er wordt niet geoordeeld met ‘de wijsheid achteraf’, maar gekeken of de professional, op het moment van handelen, met de kennis die hij toen had, een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Van belang daarbij is of hij een collega vooraf heeft geraadpleegd en of hij heeft geprobeerd de belangen van alle betrokkenen mee te wegen.

In geval van een tucht- of klachtzaak over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM wordt o.a. beoordeeld of de kinderopvang de stappen van de beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding voldoet aan de eisen van zorgvuldig delen van gegevens.

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een college bestaande uit beroepsgenoten en juristen naar aanleiding van een klacht beoordeelt of de professional volgens de professionele standaard heeft gehandeld. De BES-wetgeving kent geen specifiek tuchtrecht voor medewerkers van de vrouwenopvang. Is een medewerker die op BES werkzaam is in Europees-Nederland SKJ of BIG-geregistreerd, dan valt hij onder het SKJ of BIG-tuchtrecht. Is de medewerker lid van een beroepsvereniging, zoals het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO) of de Beroepsvereniging van professionals in Sociaal Werk (BPSW), dan is het betreffende verenigingstuchtrecht
van toepassing.

Klachtrecht
Voor de vrouwenopvang op Bonaire geldt de klachtenregeling van Krusada, voor de vrouwenopvang op Sint Eustatius en Saba is de klachtenregeling van de openbare lichamen van toepassing.

19.1 Wettelijk kader

De taken van de Stichting Reclassering Caribisch Nederland (hierna kortweg de Reclassering) bestaan o.a. uit adviseren over aangehouden verdachten, toezicht uitoefenen op verdachten en veroordeelden en organiseren en toezien op werkstraffen. De Reclassering oefent zijn taken uit in opdracht van het Openbaar Ministerie, de rechter of het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De juridische regels voor het delen van informatie over cliënten zijn vastgelegd in het Privacyreglement Stichting Reclassering Caribisch Nederland. De BES-wetgeving kent voor de medewerkers van de Reclassering geen tuchtrecht. Zijn zij in Nederland BIG- of SKJgeregistreerd of lid van een beroepsvereniging, dan vallen zij wel onder een of meer vormen van tuchtrecht.

19.2 Delen van informatie

Binnen de justitieketen
De Reclassering kan zonder toestemming van de cliënt rapportages en andere informatie delen binnen de justitieketen. Wel behoort de cliënt vooraf hierover te worden geïnformeerd. Ook heeft de cliënt het recht om zijn mening of aanvullende informatie aan een rapportage of een verslag toe te voegen, voordat het wordt verzonden aan het Openbaar Ministerie, de rechtbank of het ministerie.

Ook voor het opvragen van informatie over de cliënt bij informanten binnen de justitieketen heeft de Reclassering geen toestemming nodig van de cliënt, wel wordt hij hierover geïnformeerd.

Buiten de justitieketen
Voor het delen van informatie met organisaties buiten de justitieketen heeft de Reclassering wel toestemming nodig van de cliënt. Ook voor het benaderen van informanten buiten de justitieketen (maatschappelijk werk, hulpverlener, school, huisarts e.d.) is toestemming van de cliënt nodig.

Uitzondering – Meldrecht
Als de Reclassering signalen heeft van kindermishandeling of huiselijk geweld, kan er een melding worden gedaan bij het advies- en meldpunt HGKM. De Reclassering maakt dan gebruik van het meldrecht53. Dit wil zeggen dat de Reclassering voor het doen van de melding geen toestemming nodig heeft van de cliënt. Wel wordt van de Reclassering gevraagd dat ze bij signalen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling de stappen van de verplichte beschermingscode zet om zo tot een zorgvuldig besluit te komen over het al dan niet doen van een melding54.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht geeft de Reclassering ook het recht om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM zonder toestemming van de cliënt informatie over hem te delen. Voorwaarde is dat de informatie noodzakelijk is voor de beoordeling van de veiligheid van de cliënt of van een ander of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Als tweede voorwaarde geldt dat de Reclassering de cliënt informeert zodat deze weet welke informatie zal worden gedeeld met het advies- en meldpunt HGKM.

Uitzondering – Conflict van plichten
Het meldrecht geldt alleen voor het delen van informatie met het advies- en meldpunt HGKM. Voor het delen van informatie buiten de justitieketen met instanties en professionals zoals een arts, of een jeugdzorgprofessional heeft de Reclassering toestemming nodig van de cliënt. Dit toestemmingsvereiste buiten de justitieketen is niet absoluut. De Reclassering kan beklemd raken tussen twee plichten: de plicht om te zwijgen en de plicht om te spreken. Op basis van een zorgvuldige afweging kan de Reclassering besluiten om zonder toestemming informatie te delen als dit noodzakelijk is om (een aanzienlijk risico op) ernstige schade bij de cliënt of bij een ander te voorkomen.

53 Zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.
54 Ook het gebruik van de verplichte beschermingscode is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

19.3 Klacht en tuchtrecht
In het tucht en het klachtrecht staat de vraag centraal of er zorgvuldig is gehandeld. De beoordeling daarvan vindt o.a. plaats op basis van het dossier en van verklaringen van de cliënt en de professional. Er wordt niet geoordeeld met ‘de wijsheid achteraf’, maar gekeken of de professional, op het moment van handelen, met de kennis die hij toen had, een zorgvuldige afweging heeft gemaakt.

Van belang daarbij is of hij een collega vooraf heeft geraadpleegd en of hij heeft geprobeerd de belangen van alle betrokkenen mee te wegen. In geval van een tucht- of klachtzaak over een melding bij het advies- en meldpunt HGKM wordt o.a. beoordeeld of de Reclassering de stappen van de beschermingscode heeft gezet en of de inhoud van de melding voldoet aan de eisen van zorgvuldig delen van gegevens.

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een college van beroepsgenoten en juristen naar aanleiding van een klacht beoordeelt of de professional volgens de professionele standaard heeft gehandeld. De BES-wetgeving kent geen specifiek tuchtrecht voor medewerkers van de Reclassering. Is een medewerker die op BES werkzaam is in Europees-Nederland SKJ of BIG-geregistreerd,
dan valt hij onder het SKJ of BIG-tuchtrecht. Is de medewerker lid van een beroepsvereniging, zoals het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO) of de Beroepsvereniging van professionals in Sociaal Werk (BPSW), dan is het betreffende verenigingstuchtrecht van toepassing.

Klachtrecht
De Stichting Reclassering Caribisch Nederland kent een klachtenregeling voor cliënten die niet tevreden zijn over het handelen van (een medewerker van) de Reclassering. Na de interne klachtprocedure kan een cliënt zo nodig een verzoek doen bij de Nationale ombudsman om een onderzoek in te stellen.

Toezicht
Het toezicht op de Reclassering wordt uitgeoefend door de Inspectie Justitie en Veiligheid.

20.1 Wettelijk kader

Op grond van art. 62 Ambtenarenwet BES is o.a. iedere medewerker van een penitentiaire inrichting verplicht tot geheimhouding. Dit wil zeggen dat hij geen informatie met derden deelt over wat er zich in de gevangenis of het huis van bewaring afspeelt en evenmin naar buiten treedt met informatie over gedetineerden. De BES-wetgeving kent geen tuchtrecht voor medewerkers van penitentiaire inrichtingen. Zijn zij in Europees-Nederland BIG- of SKJ-geregistreerd of lid van een beroepsvereniging dan vallen zij wel onder een of meer vormen van tuchtrecht.

20.2 Meldrecht en verplichte beschermingscode

In geval van signalen die kunnen wijzen op huiselijk geweld en kindermishandeling in de thuissituatie van de gedetineerde, hebben penitentiaire inrichtingen, ondanks de geheimhoudingsplicht, het recht om de signalen te melden bij het advies- en meldpunt HGKM. De penitentiaire inrichting maakt dan gebruik van het meldrecht55. Dit wil zeggen dat de inrichting geen toestemming voor de melding nodig heeft van de gedetineerde. Wel wordt van de penitentiaire inrichting gevraagd dat zij de stappen van de verplichte beschermingscode zet om zo te komen tot een zorgvuldig besluit over het al dan niet doen van de melding56.

Het meldrecht en de verplichte beschermingscode richten zich niet op mogelijk geweld in de penitentiaire inrichting maar op geweld in de thuissituatie van de gedetineerde.

55 Vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.
56 Het gebruik van de verplichte beschermingscode is eveneens opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen.
Het meldrecht biedt de penitentiaire instelling ook het recht om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM informatie over de gedetineerde en zijn thuissituatie te delen voor zover deze informatie noodzakelijk is voor het beoordeling van de veiligheid van een of meer gezinsleden of voor het stoppen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Als voorwaarde geldt dat de penitentiaire inrichting de cliënt informeert zodat deze weet welke informatie er met het advies- en meldpunt zal worden gedeeld.

20.3 Tucht- en klachtrecht

Tuchtrecht
Tuchtrecht wil zeggen dat een tuchtcollege naar aanleiding van een klacht beoordeelt of de professional volgens de professionele standaard heeft gehandeld. De BES-wetgeving kent geen specifiek tuchtrecht voor medewerkers van penitentiaire instellingen. Is een medewerker die werkzaam is op BES in Europees-Nederland SKJ of BIG-geregistreerd, dan valt hij onder het SKJ of BIG-tuchtrecht. Is de medewerker lid van een beroepsvereniging, zoals het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO) of de Beroepsvereniging van professionals in Sociaal Werk (BPSW), dan is het betreffende verenigingstuchtrecht van toepassing.

Beklag
Een gedetineerde kan op grond van de Beginselenwet gevangeniswezen BES beklag doen bij de Commissie van Toezicht van de inrichting over een aantal beslissingen die over hem zijn genomen zoals plaatsen in afzondering, opleggen van een disciplinaire straf en een vrijheidsbeperkende maatregel. Ook kan een gedetineerde beklag doen over geweld dat op hem is toegepast.

Toezicht
Toezicht op penitentiaire instellingen wordt uitgeoefend door de Inspectie Justitie en Veiligheid.

21.1 Wettelijk kader

Voor het Korps Politie Caribisch Nederland geeft de Wet politiegegevens de regels voor het delen van informatie over burgers. Kern van deze wet is dat de politie alleen informatie mag delen met instellingen en personen die in deze wet of in het Besluit Politiegegevens worden genoemd. De politie kent geen tuchtrecht, wel een klachtenregeling.

21.2 Delen van informatie

De Wet en het Besluit politiegegevens werken met drie groepen van instanties waarmee informatie kan worden gedeeld. In de eerste groep bevinden zich de partners in de justitieketen: andere opsporingsdiensten, het Openbaar Ministerie en de rechtbank. De tweede groep bestaat onder andere uit de gezagsdragers van BES. De derde groep wordt gevormd door andere instellingen en organisaties die ‘vanwege een zwaarwegend algemeen belang’ ook moeten kunnen beschikken over politieinformatie. Voor zover relevant voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling worden in deze groep de Voogdijraad en Slachtofferhulp genoemd.

De Wet en het Besluit politiegegevens maken het daarnaast mogelijk dat de korpsbeheerder beslist dat structureel aan samenwerkingsverbanden politieinformatie wordt verstrekt voor zover dit delen van informatie mede is gericht op de politietaken: het opsporen van strafbare feiten, het handhaven van de openbare orde of het bieden van hulp aan hen die dit behoeven. Op basis van deze bepaling kan de korpsbeheerder bijvoorbeeld besluiten dat aan een samenwerkingsverband gericht op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling politieinformatie wordt verstrekt.

Bieden de bepalingen van de Wet en het Besluit in een bepaald geval geen mogelijkheden en is verstrekking toch noodzakelijk, dan kan de politie besluiten tot een incidentele verstrekking aan een niet in de Wet of het Besluit genoemde persoon of instelling. Ook dan geldt weer als voorwaarde dat dit delen van informatie mede is gericht op de uitoefening van een van de politietaken.

12.3 Meldrecht

De politie kan, op basis van het meldrecht57 signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling bij het advies- en meldpunt HGKM melden. Voor de politie kan dit meldrecht worden gezien als een nadere uitwerking van de in de Wet politiegegevens genoemde verstrekking van gegevens in verband met de taak om hulp te verlenen aan hen die deze hulp behoeven.

Anders dan voor veel andere beroepsgroepen geldt voor de politie niet dat ze, bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de verplichte beschermingscode moeten zetten voor een zorgvuldige besluit over het doen van de melding. Wel behoort de politie de burger te informeren als ze besluit om een melding te doen.

Meldrecht: ook het recht om op verzoek informatie te delen
Het meldrecht biedt de politie niet alleen het recht om een melding te doen maar ook om op verzoek van het advies- en meldpunt HGKM informatie te delen voor zover deze informatie noodzakelijk is voor het beoordelen van de veiligheid of voor het stoppen van het geweld. Als tweede voorwaarde geldt dat de politie de burger informeert zodat deze weet welke informatie er met het advies- en meldpunt is gedeeld.

Ook dit recht om op verzoek informatie te delen kan worden gezien als een uitwerking van de in de Wet politiegegevens genoemde verstrekking van gegevens in verband met de taak om hulp te verlenen aan hen die deze hulp behoeven.

57 Vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

12.4 Klacht en tuchtrecht

Er geldt geen tuchtrecht voor de politie, wel kent het Korps Politie Caribisch Nederland een klachtenprocedure. Na deze interne klachtenprocedure kunnen burgers de Nationale ombudsman verzoeken om een onderzoek in te stellen naar het handelen van de politie.

Toezicht
Toezicht op de politie wordt uitgeoefend door de Inspectie Justitie en Veiligheid.